De arme schoolmeester
(1851)–August Snieders– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 3]
| |
[pagina 5]
| |
AEN MYNEN VRIEND | |
[pagina 7]
| |
Opdragt.Ik wyd u dit verhael toe, niet alleen als vriend; maer, is het niet te nederig, als kunstenaer. De eenvoudige tafereelen, die er in voorkomen; de karakters, die ik er in schilderde; de rust, welke over het geheel gespreid ligt, bekoorden u, en de arme schoolmeester was dikwyls een gezellige vriend in onze gesprekken. De natuer in hare zachte droomeryen afmalen; een dier gevoelens opvangen, welke een liefdevollen traen op de wangen tooveren kan; een gevoel van deugd, in het midden van haet eneigenbaet, opwekken; of wel eene grootheid schil- | |
[pagina 8]
| |
deren in den burger of in den held, die zich boven het lyden verheft - dit was voor u steeds de edelste strekking, welke den kunstenaer bezielen kan. Dit ook is de myne. In die harmonische stemming zult gy met my ditmael het woelige stadsleven verlaten, de stille heide, verder het dorp intreden, by elk gedenkteeken myner geschiedenis stilstaen, en alzoo het lichtspoor der deugd, hetwelk hier in ons midden zoo dikwyls verloren loopt, in het leven van den schoolmeester nagaen. Ongestoorden vrede, geluk zonder schaduw, den onverwelkten rozenkrans der liefde - kunt gy er niet vinden. Ook daer, in die stille heide, kent men wee en lyden; daer even als hier, doch minder gekleurd, kent men de driften des harten; de worsteling tusschen het goede en het kwade; lach en tranen, distelen en bloemen wisselen er zich af, en de dood zit er even trouw, naest den dorpeling, op den ratelenden wagen, als zy hier naest den magtigen ryke naer de woelige Beurs draeft. Doch, waer is het, dat de gevoelens er zoeter zyn. Men is er meer verbroederd met de drie-ledige afbeelding van 's menschen loopbaen: leven, lyden en sterven; en de twyfelzuchtige verzoent er zich eerder met God en de menschen, omdat de natuer toch altyd eene eeuwige bron van | |
[pagina 9]
| |
schoonheid en liefde blyft; omdat het goede er meer. dan het kwade by ons, voor het oog bloot ligt. Dáér ligt een schat van nuttige en leerryke gedachten, voor onze zamenleving, open. De beste schryvers van onzen tyd zoeken er hunne ingevingen: Auerbach vindt er zyne verhevene lessen van natuer en gevoel; Andersen roept ons in zyne melancolische natuer, om onder zinnebeeldige tael diepe lessen van wysbegeerte te geven; Lamartine zoekt er troost tegen de pynlyke herdenking aen politieke ontgoochelingen; Georges Sand, die gemengde geest van goed en kwaed, tracht er haer verschrikkelyk scepticismus te dooden. Zschokke, Töpfer en zoo vele anderen, zochten er de ideale waerheid: gevoel en liefde. Dáér nog ligt eene onmetelyke, eene jeugdige kracht van kunst, die, aenvangende met het dorps-verhael, hare armen tot de hoogere vakken der letterkunde zal uitstrekken, de van gift en bloed bezwangerde school allengs uit ons midden zal doen verdwynen; en die school, op een nog primitieven grond geboren, kan niet anders dan eene volksschool, dan eene school van leering en beschaving, zyn. Aen my het beoogen hiervan in myne schriften; aen u, dit laetste doel op het doek te verwezenlyken. Doch, wat zeg ik, gy beoefendet steeds die baen der gedachte.... Ik droomde gevoel en liefde by uw hartroerend | |
[pagina 10]
| |
tafereel van volkslyden: Aen den oever der Zee; ik bad met den gebroken grysaerd, onder de koude torengewelven, het Angelus; ik heb het hart van aendoening voelen kloppen, toen gy in uw Gevangenbewaerder en PaedjeGa naar voetnoot(*), eene breed en diep gedachte bladzyde van ongeluk en geluk, voor den denker op het doek schreeft. Ja, voor u is de kunst: gevoel en liefde - en zelfs de vaderlandsche tafereelen, welke gy op het doek maelt, dragen steeds den stempel van die strekking. Gy spreekt tot de ziel en in die vervoering zelfs kiest gy daer, waer de burgerdeugd, als een glinsterende geest, de aerdsche marteling te boven klimt.... Er is steeds harmony tusschen uwe twee-ledige kunst: harmony van gedachte. Zoo was uw Nova-Zembla, dat episch gedicht uit den zeeroem des vaderlands; uw Ontzet van Leyden, hetwelk aen de zonen van Washington thans leert, wat nederlandsche deugd en grootheid isGa naar voetnoot(**); uw Hugo Grotius, die magtige les voor de grooten der aerde, welke op dat arme strooi, op die nederige kar geschreven is, waer de gunsteling der koningen eene rustplaets heeft gevonden. | |
[pagina 11]
| |
Steeds vind ik in u die streving: de gedachte, door de krachtige vlaemsche kunst bezield. Gy offert niet aen den zielloozen tydgeest; gy voelt eene andere, eene ernstiger bestemming, en daerheen wilt gy. Daerheen wil ik u vergezellen.... Wankelt de geest van myn' Armen Schoolmeester niet naer die baen van veredeling en beschaving, al valt de somberheid en het lyden somtyds loodzwaer op hem neder? Al ruk ik den sluijer van de wonde der zamenleving, in betrekking van de stad met het dorpsleven? Vond gy er niet een gevoel in, dat strekt naer de opbouwing van die school des volks, welke de kunst, in verschillende oogpunten, en de letterkunde in het byzonder, bewerken moet? Stemt die geest niet in met uwen geest? Ja, ik herhael het nog: hy was u lang een welkomene vriend. De deugd verheerlyken is wel schoon; maer de wonde der zamenleving onder idyllen verbergen - dat kan nooit de opregte strekking der kunst zyn. De geest der schryvers van alle tyden heeft steeds die wonde, als met eenen waerschuwenden vinger der Godheid, aengetoond; de stift der beroemde meesters: Holbein, Hogarth, Durer, Michel-Angelo en anderen, heeft ze in al hare wysgeerige kracht gemaeld; gy-zelve hebt eens, in vroeger tyd, de yselykste der kritieken van den maetschappelyken toestand van een volk geschetst: | |
[pagina 12]
| |
het was de geest der vernieling, welke het Doodkleed over de afgeleefde en hongerige vlaemsche zonen sleepte, die wanhopig hunnen doodszang aenhieven.... Ook dat schrikkelyke leert!.... En thans, nu wy overeenstemmen over kunst en doel, nu wy broederlyk mogen zeggen: wy zyn één in strekking, nu wil ik gelooven, dat gy myn Arme Schoolmeester zelfs als kunstenaer aenvaerden zult; dat gy hem niet alleen zult aenzien als een openbaer bewys van myn vriendschappelyk gevoel jegens u, dat echter door geene stoffelyke bewyzen behoeft vernauwd te worden, noch van uwe, noch van myne zyde; - maer dat gy myn werk zult beschouwen, als eene strekking van myne kunst tot de uwe.
de schryver.
Antwerpen, 28 November 1851. |
|