slechts eenige stappen een der vervolgers vooruit was, sprong de graaf toe, deed den vervolger in het zand tuimelen, omvatte met gespierden arm zijne vrouw, en bereikte in een of twee sprongen, het water en de boot.
Op de duinen volgde de markies met onstuimig gemoed al die bewegingen.
‘Zie, zij bereiken de boot!’ riep hij zegevierend tot den graaf.
Een blijde gil ontsnapte aan de borst van den ouden edelman; hij ook had de twee vluchtelingen een oogenblik, als het ware in een bliksemlicht gezien - duidelijk gezien.
De bruisende zee, donkerzwart, werd nu hier dan daar met breede lichtstrepen doorploegd, niet ongelijk aan den bliksem die den zwarten hemel klieft, of beter gezegd, alsof er over dat donker tapijt, lange en reusachtige lichtslangen slingerden, hare reusachtige koppen in de hoogte staken en dan neêrploften, wegzonken, om een weinig verder weêr boven te komen.
De zee was lichtgevend: al wat in de lichtslingers viel, werd een oogenblik met denzelfden glans overgoten; daar, waar de zee hare droppels spatte, ontstond licht, en de vervolgers op het strand deden het onder hunne voetstappen ontspringen, gelijk de hoefslag van het paard op de straatsteenen.
De boot van den ouden Wybauw, op de branding dansende, was als een tooverschip en de man, die aan den mast stond, een met den arm zwaaiend spook.
Kreten van razernij stegen rechts en links van het strand op.
De pink was los en danste op de golven.
Men zag onduidelijk dat er vier personen aan boord waren; een hunner stond recht en zwaaide juichend en uitdagend met den hoed.
Daar knalde een schot van het strand; eene der gestalten boog zich en viel met een fellen plons in het water, dat opspattend een kolk van vuur scheen te zijn.
‘God, mijn God!’ kermde de oude graaf, ‘dat is Lorenzillo!’
‘Neen, neen!’ antwoordde de markies d'Ambrelle, ‘ik zie den graaf, zijne vrouw in den arm geklemd, aan den mast overeind staan!’
Het vaartuig verwijderde zich op de lichtgevende golven, en waar het nat den boeg, de zeilen, het tuigaadje, de personen besprenkelde, werd het vaartuig met een spookachtig licht overgoten.
In zee was het alsof een gansche stoet lichtgeesten, die daalden en opkwamen, die rechts en links dansten, die verschenen en verdwenen, de boot van den piraat tot geleiders verstrekten. Hier waren het geesten met vlottende kleêren, daar met zwalpende haren; ginds zonken zij, elkander omarmende, in de diepte weg of rezen weêr brullend of juichend op.
Slangen kronkelden, stieren met gebukten kop stormden een oogenblik rondom de boot, en werden weêr vervangen door een regen van sterren, uit een opspattend vuurwerk neêrdalend.