In de muizenwereld
(1894)–Catharina van Rennes, Agatha Snellen– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
Vijfde hoofdstuk
| |
[pagina 22]
| |
Dadelijk hield het muizenkind met piepen op en was heel gauw in slaap. Willy was óók al in diepe rust, toen Jozientje zich eindelijk neervleide op haar bed van mos en eikenblaren. 's Morgens vroeg, het zal.... 5 uur geweest zijn, werd Jozientje wakker door muziek. Dat lijken wel jagers!’ zei Jozientje tot moeder muis, die óók wakker was. ‘“Goed geraden!”’ zei moeder muis, ‘het zijn onze mannen die op de jacht gaan!’ ‘Maar wat jagen ze dan?’ vroeg Jozientje verwonderd. ‘“Wel, ze gaan in de huizen van de menschen en nemen daar spek en allerlei lekkernijen mee.”’ ‘Maar’ zei Jozientje, ‘dat is toch niet goed, dat is stelen!’ ‘“Stelen? Wel neen!”’ zei de vrouw, ‘“dat is muizengewoonte! en de menschen hebben immers toch genoeg? Wat menschenjagers doen, kind, is vrij wat erger; die dooden onschuldige levende wezens, zooals wij!”’ In de verte hoorde Jozientje nog het jachtlied dat langzaam wegstierf.... Terwijl ze daarna luisterde, sliep ze weer in. | |
[pagina 23]
| |
Langen tijd daarna werd Jozientje weêr wakker, maar nu door een somber klokgelui. Ze liep angstig naar de deur, waar de vrouw stond en vroeg, wat die klok beduidde? ‘“Dat is de doodsklok!”’ zei de vrouw somber. ‘“Onze jagers zijn teruggekeerd, maar één van hen is door de poes opgegeten. Ik beef al als ik er aan denk, dat het mijn man had kunnen overkomen!”’
Daar kwamen de jagers aan - in droevigen optocht - zonder muziek - terwijl de doodsklok maar steeds luidde. Op het marktplein legden zij hun buit neer - en gingen toen niet naar huis, maar trokken in plechtigen optocht de stad aan de andere zijde weer uit. (Bij dit gedeelte het klokgelui bij tusschenpoozen zacht en droef te herhalen).
Jozientje schudde Willy wakker en riep: ‘Kom, ga mee Willy! laten we eens zien, waar die muizen heentrekken!’ Willy sprong haastig op en liep mee. De stoet hield stil op een kaalgeschoren grasveld waarop in het midden een paddestoel was geplaatst. ‘“Dat is het veld waarop altijd volksvergaderingen worden gehouden,”’ zei een muis tot de kinderen. | |
[pagina 24]
| |
De Burgemeester klom op den paddestoel en sprak tot de menigte:
Waarde broeders en medemuizen: ‘Er is heden een droevig ongeluk gebeurd. Een van onze dapperste jagers is verslonden door het afschuwelijk roofdier: de kat! Wat moeten wij doen, om te maken dat zoo iets vreeselijks niet weer gebeurt?’ Hier hield hij op en zag den kring rond; maar niemand antwoordde. Allen keken even droevig. ‘Alles zou anders zijn,’ ging hij voort, ‘wanneer wij de kat maar hoorden aankomen! Een wijze muis heeft eens gezegd, dat het wel het beste zou zijn, de kat bellen aan te hangen. Maar.... dat is een gevaarlijk werk! - ‘Zou iemand van u het willen probeeren?’ Weêr zag de burgemeester rond, maar een ieder keek vóór zich. | |
[pagina 25]
| |
Toen kwam Jozientje moedig naar voren.... .... en zei: ‘Mijnheer Muis, ik zal het wel doen; poesje zal mij geen kwaad doen!’ Verrast keken alle muizen elkaar aan - .....en de burgemeester zei:
‘Wanneer gij dat doen wilt, lief meisken, dan zullen we u allen heel dankbaar zijn!’ Meteen gaf hij een teeken, en twee kleine muizenbedienden brachten een halsband met bellen er aan. Jozientje nam het eene eind vast en gaf Willy het andere eind. Zóó trokken ze in triomf de stad weer in, Willy en Jozientje voorop. De vrouwen- en kinderenmuizen hadden al heel gauw gehoord, wat er zou gaan gebeuren. De poes zou bellen aankrijgen! Men zou haar altijd kunnen hooren aankomen! Welk een heerlijkheid! Geen jager zou er meer opgegeten worden, want vlug loopen, dat konden zij allemaal. Onze muizen wisten van opgewondenheid niet, wat ze doen moesten. De deftigste dames vielen elkaar midden op het marktplein, van vreugde maar zóó om den hals en het kon ze niets schelen, of hun mooie sjerpen soms ook wat kreukten. Kindermuizen maakten de dolste sprongen en kwamen uit de huizen loopen met kleine vlaggetjes en trompetten. Een lange magere muis kwam aanhollen met een paar koperen deksels en sloeg die tegen elkaar als bekkens: weer anderen kwamen met fluiten; één sloeg er de groote trom en de damesmuizen piepten er uit alle macht met haar hooge stemmetjes doorheen; het was een geweld van belang. Plotseling riep de burgemeester: ‘halt!’ - Verschrikt stond alles stil. ‘Gaat nu allen eens ordelijk staan en dan ..... voorwaarts, marsch!’ Allen schaarden zich in geregelde rijën en voort ging het, de stad uit. Eerst Jozientje en Willy met den halsband, dan de muizenkinderen met vlaggen en trompetten, daarachter de burgemeester en de raadsleden met hunne dames, dan de muzikanten en daarachter nog een onnoemelijk aantal muizen, mannen en vrouwen. De muziek speelde een vroolijke marsch. | |
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
Aan den uitgang gekomen, wuifden alle muizen de kinderen nog een laatst vaarwel toe. ‘We komen gauw terug zei Jozientje en toen kropen zij beiden het donkere holletje weer in, waardoor ze de muizenstad waren binnengekomen. Daar stonden ze eindelijk weer in de open lucht; ........... maar de hemel zag heelemaal zwart! ....... Plotseling hoorden ze een hevige donderslag Van schrik viel Jozientje voorover in het gras neer.
Toen ze opstond .... zag ze Willy vóór zich zitten ..... en beiden hadden ze weer hunne gewone grootte! De poes streek langs Jozientje heen .... .... en riep angstig mi - auw! mi - auw!
De halsband met bellen had ze om! Jozientje wreef zich de oogen uit en staarde verbaasd voor zich heen .... | |
[pagina 28]
| |
Wat was het toch aardig in die muizenwereld, hè Willy?’ ..... ‘Weet je nog wel dat jij op den staart van dien muis trapte?’ ‘“Hè??”’ vroeg Willy met open mond en begon toen te schateren van het lachen. ‘Ja, en dat jij met het mastklimmen den prijs hebt gewonnen?’ ‘“Och, kind! je hebt gedroomd!”’ zei Willy en lachte nog harder. Nu werd Jozientje werkelijk boos. Ze vond het flauw van Willy. Hij wilde zeker niet weten dat hij bij de muizen geweest was. Waarom - dàt begreep Jozientje niet. - Het was er toch zoo aardig! Maar jongens kunnen soms zóó raar doen!......
Haar vriendinnetje Dina lachte niet toen Jozientje haar van de muizenwereld vertelde. Dina zou er dolgraag bij zijn geweest. Doch zoo iets gebeurt maar niet iederéén!
Wel gingen ze samen nog dikwijls op het grasveld zitten en hoopten ze, dat het muisje hen nog eens zou komen halen.... maar - na dien éénen keer gebeurde het nooit weer! |
|