Ella in het Feeënrijk
(1902)–Agatha Snellen– Auteursrecht onbekend
[pagina 43]
| |
[pagina 44]
| |
Zij stonden nu op een groot plein voor het paleis. Aan alle kanten bloeiden witte rozen en lelies.
| |
[pagina 45]
| |
Ze tonden nu op een groot plein vóór het paleis; aan alle kanten bloeiden witte rozen en lelies, geen enkele gekleurde bloem was er te zien. De grootste dwerg begreep, waar Ella naar keek en zei: ‘De koningin wil hier enkel witte bloemen zien, die komen het beste bij de kleur van het paleis.’ Nu keek Ella op naar het reusachtige gebouw tegenover haar en ze zag, dat het geheel was van lichtrood marmer. Het was zóó prachtig en grootsch, dat ze langen tijd met wijd open oogen er naar bleef staren. Op eens hoorden ze weer muziek! Nu was het een vroolijke dans. Angstig keek Ella naar Nero, maar hij scheen deze muziek heel mooi te vinden, tenminste hij kwispelde met zijn staart. ‘Nu begint de dans der feeën!’ zei één der dwergen, | |
[pagina 46]
| |
‘kom gauw mee, dan kun je die ook nog zien.’ Ze gingen het hooge bordes op en door de open deur de breede gang in. Door twee rijen van dwergen moesten ze heen, die allemaal heel diep voor Ella bogen. Ze begon zich waarlijk te voelen, alsof ze ook een klein koninginnetje was. Eindelijk kwamen ze aan den ingang van de groote zaal. De dwergen sloegen een zwaar gordijn weg en Ella ging binnen, gevolgd door Nero. Niemand merkte hen op, want de feeëndans was in vollen gang. Ella wist niet, wat ze zag, ze was er eerst duizelig van: De glanzende lichtroode wanden, begroeid met witte rozen en dan die dansende feeën vóór haar, die vlug en sierlijk door de zaal zweefden en nauwelijks den grond aanraakten. ‘O, ik geloof nooit, dat menschen zóó kunnen dansen!’ riep Ella uit. ‘Neen, dat kunnen ze ook niet!’ zei de dwerg, | |
[pagina 47]
| |
die bij Ella was gebleven met een spottend gezicht. Maar het mooiste vond Ella de koningin zelve op haar troon. Zij geleek op Zefira, maar ze was nog veel mooier. Op de blonde golvende haren droeg zij een kroon van diamanten, haar wit zijden kleed met langen sleep was als bezaaid met edelsteenen en in haar hand hield zij een gouden scepter. Naast haar zaten verscheidene feeën als hofdames en op de treden van den troon kleine dwergen, gereed om de koningin op haar wenken te bedienen. Toen de feeëndans was afgeloopen, zei de dwerg naast Ella: ‘Nu begint de receptie!’ ‘Wil ik je nu aan de koningin voorstellen, of wil je hier blijven kijken?’ ‘Laat mij maar hier blijven!’ zei Ella, ‘het zou anders zoo lastig zijn met Nero!’ | |
[pagina 48]
| |
Allen keken nu naar den ingang, waardoor de dieren binnen moesten komen. Daar hoorden ze een kort geblaf! ‘Wat is dat?’ vroeg Ella, terwijl ze Nero's halsband stevig vasthield, want Nero begon de ooren te spitsen. ‘O, dat is de wolf zeker!’ zei de dwerg. ‘De wolf? Zijn hier dan wolven in het bosch?’ ‘Wel neen, maar hij is met zijn vrouw uit Rusland overgekomen expres voor de receptie en hij vertrekt ook dadelijk daarna weer.’ Metéén werd de deur geopend en binnen kwamen de wolf en de wolvin, daarachter de vos met zijn vrouw en twee kleine vosjes, de haas, het konijn, de wezel, de eekhoorn, de rat en nog vele anderen, achteraan het kleine, aardige veldmuisje, allen met hun vrouwen. Ze wandelden twee aan twee deftig en netjes, behalve de twee kleine vosjes, die achter hun ouders | |
[pagina 49]
| |
kattekwaad uitvoerden. Telkens moest moeder Vos zich omkeeren, om hen te verbieden en eens gaf ze hun een paar flinke klappen om de ooren. De dieren schaarden zich nu in een halven kring om den troon, in het midden de wolf en wolvin. De koningin heette hen allen welkom, maar keek afkeurend naar de twee kleine vosjes, die maar niet stil konden staan. ‘Mevrouw Vos,’ zei ze streng, ‘u hadt de kleinen niet mee moeten brengen, ze kunnen zich nog niet goed gedragen!’ Mevrouw Vos keek verlegen vóór zich. Het eerst traden nu de wolf en de wolvin naar voren en de koningin sprak: ‘Wij, koningin der feeën stellen het zeer op prijs, dat gij van zoo verre zijt gekomen, om ons te bezoeken!’ De wolf boog diep en nam toen het woord uit naam van zijn geslacht. Daarna gaf de koningin een teeken en een dwerg bracht haar op een wit fluweelen | |
[pagina 50]
| |
kussen een gouden ketting, dien zij den wolf omhing, ten teeken van haar hooge gunst. Trotsch gingen wolf en wolvin weer naar hun plaatsen terug. Vervolgens traden al de andere dieren om de beurten twee aan twee naar voren en de koningin hoorde hen allen aan en had voor ieder een vriendelijk woord. Het speet Ella, dat ze niet kon hooren, wat al die dieren toch te vertellen hadden, maar daarvoor stond ze te ver van den troon af en dichterbij komen durfde ze niet om Nero. Toen ze weer allen op hun plaatsen stonden, gaf de koningin nog eens een teeken en tot Ella's groote verrassing begon in een rozenstruik niet ver van den troon een nachtegaal te zingen. ‘Die is uitgenoodigd door de koningin!’ zei de dwerg, toen. Ella hem vragend aankeek. ‘Maar komen de andere vogels niet op de receptie?’ ‘Neen, vandaag zijn het alleen de viervoetige dieren.’ | |
[pagina 51]
| |
En de nachtegaal zong en zong zóó innig, zóó heerlijk mooi, dat ieder met gespannen aandacht luisterde. Toen hij geëindigd had, wilden de dwergen applaudisseeren, maar de koningin gebood stilte met haar hand. Zij wierp den nachtegaal vol ontroering een kushand toe en bleef lang in gepeins verzonken zitten. Ten laatste gaf zij het teeken, dat de receptie was afgeloopen. Alle dieren bogen diep voor haar en twee aan twee gingen ze in optocht de zaal uit. Aan den uitgang was er op eens een gedrang! Vrouw Vos was vóór de wolvin de zaal uitgegaan, de wolvin was woedend en beet vrouw Vos hevig in haar staart. Vrouw Vos keerde zich om en er ontstond een gevecht; de wolf en de vos bemoeiden zich er ook mee en het gevecht werd steeds heviger! Ze waren weer midden in de zaal gekomen. De koningin zwaaide haar scepter en de dwergjes trachtten de dieren uit de zaal te drijven, maar niets hielp! Al de andere dieren trokken partij voor Vrouw | |
[pagina 52]
| |
Vos en vielen op de vreemde indringers aan. Ella hoorde dikwijls de woorden: ‘gouden ketting’, de anderen gunden die zeker niet aan den wolf. Het was een verwarring, een gejank en geblaf van belang! Ella wist van schrik niet, wat te doen. Ze hield alleen maar krampachtig den halsband vast van Nero, die ook veel lust toonde, aan het gevecht deel te nemen. Daar greep iemand Ella bij den arm en toen ze opkeek, zag ze tot haar vreugde de fee Fatima vóór zich staan. ‘O, help ons toch, als het u belieft!’ riep ze in wanhoop uit. ‘Kom maar mee!’ zei Fatima. Ze ging naar den muur achter hen, drukte op een verborgen veer en een geheime deur ging open. ‘Gauw nu!’ riep de fee en toen ze met Ella en Nero door de deur was gegaan, sloot Fatima die weer goed achter zich dicht. | |
[pagina 53]
| |
Ze waren nu in een onderaardsche gang. Door het licht, dat van Fatima uitstraalde, konden ze echter heel goed zien. Ze liepen en liepen een heelen tijd en eindelijk kwamen ze aan den uitgang. Het was klaarlichte dag. Midden in het bosch stonden ze, een heel eind van den ouden eik verwijderd. Fatima gaf Ella haar rechter hand en met de linker hield ze Nero's halsband vast en zoo zweefden ze weer door de lucht en door het raam van Ella's slaapkamer. ‘Kleed je nu vlug uit!’ fluisterde Fatima. Ella deed, wat haar gezegd werd; doodmoe viel ze op haar bedje neer en was heel gauw in een vasten slaap. Een heelen tijd daarna hoorde ze de stem van haar moeder, die riep: ‘Ella, sta toch op! Je bent niet wakker te krijgen.’ ‘Ja, Maatje,’ riep Ella slaperig. Eindelijk opende | |
[pagina 54]
| |
ze haar oogen wijd, Nero lag nog voor haar bed te slapen, hij was zeker ook doodmoe geweest... maar Fatima was nergens te zien! ‘O Moesje!’ riep Ella in verrukking, ‘ik ben van nacht bij de feeën geweest!’ ‘Zoo, mijn meisje, en was het er mooi?’ ‘O, prachtig Maatje, ik wou, dat u het ook eens zag!’ ‘Nu, ik ook,’ zei Mama glimlachend en hielp Ella uitkleeden. Ella moest maar aldoor van de feeën vertellen! ‘En, o Maatje, ik ben zoo benieuwd, hoe dat dierengevecht afgeloopen is!’ Of Ella daar nog iets van hoorde? Een paar dagen daarna werd er verteld, dat de groote eik in het bosch zou worden omgehakt met heel veel boomen daar omheen. De eigenaar van het woud wilde de boomen verkoopen. ‘Hoe jammer!’ zeiden de menschen. | |
[pagina 55]
| |
En Ella zag haar moeder verschrikt aan en vroeg: ‘Maar Maatje, wat zullen de feeën dan doen?’ ‘O, die gaan zeker naar een anderen grooten boom, misschien wel heel ver weg.’ ‘O, Maatje, het kan niet waar zijn!’ Maar de oude eik werd werkelijk omgehakt! Ella hoopte nog, dat Fatima van haar afscheid zou komen nemen, maar nooit hoorde of zag Ella iets meer
van Fatima en van het Feeënrijk. |
|