Intusschen ware het der moeite wel waard te onderzoeken, in welke jaren, tusschen 1280 en 1357, Sint Sebastiaansdag (20 januari) op eenen vrijdag kwam.
Wat den schrijver betreft, die Heinriic blijft al even geheimzinnig als Willem die Madoc maecte, omtrent wien mede verscheidene gissingen loopen.
Bl. 161. Het is opmerkelijk dat in den dichtbundel uitgegeven onder den titel van Alle de wercken van Lambert Vossius... bij een vergadert door J. Bapt. ende M. C[louvvet] Brugghe, We ende erff-ghenaemen van Joan Clouvvet, 1679, de voornaamste stukken terug te vinden zijn in Jacobi de Clerck Eerlyck Tydt-verdryf (1652), vermeld op bl. 161, en in eenen bundel van Olivier de Wree, voor titel dragende: de vermaerde Oorlogh-stucken van den wonderdadighen velt-heer Carel de Longueval, grave van Busquoy enz. Brugghe, Nic. Breydel 1625. Op eenige prozaregels na en een latynsch lofdicht van Lernout, is de Wree's bundel er geheel in versmolten. Uit de verzameling van de Clerc zijn drie gedichten - Bacchus beeld, Zoïlus winckel en Huwelycks haest Berouw - overgenomen.
Daar men van elders weet, dat elk der drie schrijvers in zijn leven door zijne dichten bekend was, dat de Wree zijnen bundel met zijnen naam uitgaf, dat de Cleres gedichten onmiddelijk na zijne dood, onder de verantwoording zijner gildebroeders, verschenen, en dat wij nergens bij den tijdgenoot eenige verdenking over den oorsprong der beide bundels bespeurd hebben, mag men met zekerheid aannemen dat de Clouwet's het publick hebben willen bedriegen, met onder den naam van Vossius uit te geven, wat tot dan voor het werk van anderen bekend was, en, zooveel men weet, door hem zelf voor het zijne nooit bedongen werd. Daarentegen heeft Clauwet, door onwetenheid zeker, niet alles in den bundel opgenomen wat Vossius aan dichtwerken door den druk had gemeen gemaakt.