78. - De drie tamboers.
Daer wa-ren drie tam - boers die van den oor-log kwa-men, daer
wa-ren drie tam - boers die van den oor - log kwa - men. Rauw, rauw,
rauw, dat is flauw, die van den oor-log kwa- men.
Droeg eenen hoed met roozen.
Droeg eenen hoed met roozen.
Droeg eenen hoed met roozen.
Daer was een koningskind,
Dat lag al voor zijn venster.
Daer was een koningskind,
Dat lag al voor zijn venster.
Dat lag al voor zijn venster.
Het sprak er: ‘Schoon tamboer,
Het sprak er: schoon tamboer
Vereer my met uw roozen.’
- ‘Mijn roozen geef ik niet
Vóór den dag van mijne trouwe.
Vóór den dag van mijne trouwe.
Vóór den dag van mijne trouwe.’
| |
Toen sprak Mijnheer Koning:
‘Vertrek, of 'k zal u doen hangen.
Toen sprak Mijnheer Koning:
Vertrek, of 'k zal u doen hangen.
Vertrek of 'k zal u doen hangen.’
Hy sprak: ‘Mijnheer Koning,
Mijn dood is niet geoorloofd.
Hy sprak: Mijnheer Koning,
Mijn dood is niet geoorloofd.
Mijn dood is niet geoorloofd.’
Toen sprak Mijnheer Koning:
‘Waer zijn uwe rijkdommen?
Toen sprak Mynheer koning:
Waer zijn uwe rijkdommen?
Waer zijn uwe rijkdommen?’
- ‘Mijn rijkdommen die zijn
Mijn trommels en mijn stokken.
Mijn trommels en mijn stokken.
Mijn trommels en mijn stokken.’
Toen sprak Mijnheer Koning:
Toen sprak Mijnheer Koning:
En dat van heel Italiën.’
Toen sprak Mijnheer Koning:
‘Mijn' dochter is u geschonken.
Toen sprak Mijnheer Koning:
Mijn' dochter is u geschonken.
Mijn' dochter is u geschonken.’
- ‘Uw' dochter wil ik niet,
Zy is te laeg van state.’
Nevele. |
|