Oude en nieuwe liedjes(1864)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende 48. - Kracht der liefde. 1. Wekt liefde in ons leven een kittelig zoet, Wat haat men haar pijnen, wat schuwt met haar gloed? Haar smart is aanminnig, haar handel vol lust, Haar onrust verwint al 't vermaak van de rust, Laat ze eenzaam gaan dwalen die liefde versmaên. Voor al 's werelds goed staat die liefde mij aan. [pagina 52] [p. 52] 2. Mijn liefde blaast Kloris stilzwijgendheid in, Wanneer ik haar handjes kan drukken vol min. Wat ben ik gelukkig als zij mij beloont, Hoe 't vuur van mijn brand ook haar boezem bewoont. Bedekt zij haar vlam, wat beschroomd voor haar eer, Haar oogjes vol goedheên ontdekken ze weêr. 3. De liefde te smooren is dubbele pijn, Geen godheid gewoon is gevangen te zijn. 't Is ijdel, mijn Kloris, uwen tijd dan verspild; Want schoon je zijn schuilhoek verbergen al wilt, Hij woont in uw oogjes, daar plant hij de min, Daar leeft hij en zweeft hij onsterfelyk in. 4. Ik buig mij dan neder, verliefd op de lust, Waarmede ik vol gloed in uw armen rust. Uw schoonheid, al zwijgt-je 't, afkeerig van zin, Die leert ons van zelve de krachten der min. 't Leeft al door de liefde, in de lucht en op aard': Wie 't minnen versmaadt is het leven onwaard. 5. Laat vorsten hun glorie, waar alles voor beeft, Als ik het vermaak heb dat Kloris mij geeft; Die schoone t'omhelzen in 't welige groen, Met lustjes en kusjes mijn vlamme te voên, Die vrijheid te smaken, van 't hof ongestoord, Is 't geen waar de min mij alleen meê bekoort. XVIIIe eeuw. Vorige Volgende