De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland
(1991)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||||||
Hoofdstuk 7
| |||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||
‘Ommeren’ in ‘Tiel’ op. Ook de gemeente te Tiel is zwak gebleven. Keizer verklaart deze ontwikkeling onder meer uit het orthodox-zijn van de Hervormde predikanten die na 1834 naar de Betuwe kwamen. Maar ook uit het feit, dat velen die aanvankelijk naar de Afgescheiden predikanten kwamen luisteren ‘zich later aansloten bij de Ledeboerianen, die over alle dorpen rondom Ommeren verspreid woonden’. Deze gingen in latere jaren ‘eens of tweemaal per jaar naar hun kerkgebouw te Achterberg over den Rijn, alwaar Daan Bakker... een der opvolgers van Ledeboer,Ga naar voetnoot6 hen van tijd tot tijd stichtte’.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||
1. VoorgeschiedenisHet archief van de Hervormde gemeente te Opheusden is verloren gegaan; dat van Kesteren en dat van Ommeren bevat geen gegevens die op de Afscheiding betrekking hebben.Ga naar voetnoot8 Wat betreft de ‘voorgeschiedenis’ van de Afgescheiden gemeente te Ommeren c.a. zijn we aangewezen op stukken uit de archieven te Lienden en Ingen alsmede op enige andere bescheiden. In de eerste plaats: in het archief van de rechtbank te Tiel vinden we een vonnis op 11 juni 1829 uitgesproken tegen Dirk Lodder, 48 jaar, arbeider, wonende onder Veenendaal; Jan van Kalkeren, ‘in de 50 jaren’, arbeider, te Lienden en Metje van de Waal, weduwe Gerrit van Eck (ook genoemd ‘weduwe van Eck’) 58 jaar, koopvrouw te Ingen. Zij worden beschuldigd op grond van een klacht gedateerd 21 april 1829, ingediend bij de rechtbank door de hervormde predikanten D. Doedes en A. Lambrechts respectievelijk te Ingen en Lienden. Het blijkt ter zitting dat zij zich hebben ‘schuldig gemaakt’ aan ‘het houden en dulden van godsdienstige vergaderingen van meer dan twintig personen’ en wel ‘op gezette tijden in dit jaar’ - uit de laatste woorden blijkt dat het bij herhaling is gebeurd. Dirk Lodder heeft de godsdienstoefeningen geleid; de beide andere beklaagden hebben hun huizen daarvoor beschikbaar gesteld. Lodder wordt veroordeeld tot twintig gulden boete, weduwe Van Eck en Van Kalkeren ieder tot acht gulden.Ga naar voetnoot9 Uit een rapport van de gouverneur van Gelderland van 29 augustus 1831 weten we dat er rond deze datum - nog steeds - godsdienstige samenkomsten worden gehouden ten huize van weduwe Van Eck te Ingen en van | |||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||
J. van Kalkeren te Lienden. Voorgangers in deze vergaderingen waren ‘wolkammers uit Veenendaal’. Evenwel wordt slechts de naam van één van deze personen vermeld: de reeds genoemde Dirk Lodder - deze woonde nadien niet meer ‘onder Veenendaal’ maar in Elst (gemeente Rhenen). Toch zal ook de Veenendaalse wolkammer Hendrik van der Biezen in de Betuwe als oefenaar zijn opgetreden. Laatstgenoemde, schrijver van enige brochures, werd reeds in 1817 door de hervormde kerkeraad te Veenendaal vermaand zijn godsdienstige bijeenkomsten te staken.Ga naar voetnoot10 Het veer te Opheusden, verbinding tussen de Afgescheidenen ten noorden en ten zuiden van de Rijn
Het bovengenoemde rapport werd opgesteld naar aanleiding van een adres door weduwe Van Eck en J. van Kalkeren gericht aan de Koning, waarin werd verzocht niet langer te worden bemoeilijkt in het houden van godsdienstige samenkomsten te hunnen huize. Het vonnis van 11 juni 1829 zal aan deze klacht niet vreemd zijn geweest. De gouverneur meent dat de bedoelde oefeningen ‘van eenen dweepachtigen aard’ zijn en dat ‘dezelve nergens anders toe strekken, dan alle verlichting in den Godsdienst tegen te werken’. Conform het advies van de ministers van justitie en van eredienst, wijst de Koning het verzoek van de beide requestranten van de hand.Ga naar voetnoot11 | |||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||
Ook in de notulen van de Hervormde gemeente te Lienden - september 1832 - vinden we een neerslag van samenkomsten van een conventikel die aldaar worden gehouden. De kerkeraad wendt zich tot het classicaal bestuur van Tiel met de klacht dat er ‘sedert eenigen tijd, nu en dan, weder zoogenaamde oefeningen hebben plaats gehad en wel ten huize van zekeren Arie van de Weerd,Ga naar voetnoot12 arbeider, wonende aan de Marschdijk...’. Bij deze oefeningen voert Dirk Lodder het woord. De kerkeraad verzoekt het classicaal bestuur ‘zulke maatregelen te nemen, als hetzelve zal noodig oordeelen, zulke op den verstandelijken, Godsdienstigen en zedelijken toestand hunner Gemeente, den schadelijksten invloed uitoefenende bijeenkomsten te doen ophouden’. Als ‘getuigen der waarheid’ kunnen worden opgeroepen: Sander Augustinus; Jan Jager, arbeider; Cornelis van Lienden, metselaar; Hendrik van Soest, arbeider; Frans Stap, metselaar;...Ga naar voetnoot13 en Willem van IJzendoorn.Ga naar voetnoot14 Niet bekend is of enige van deze personen de samenkomsten hebben bezocht. Het classicaal bestuur heeft niet veel moeite met de brief; het wendt zich 1 oktober 1832 met een aanklacht tot de officier van justitie te Tiel. De gevoerde correspondentie leidt er toe, dat kort daarna proces-verbaal wordt opgemaakt - de datum wordt niet vermeld - ten huize van Arien van de Waard; deze is 44 jaar oud, geboren te Kesteren ‘wonende onder Lienden’, arbeider. Dirk Lodder, arbeider ‘wonende onder Veenendaal’ heeft het woord gevoerd in een vergadering van meer dan twintig personen; hij doet dit ‘op gezette tijden’. Lodder wordt veroordeeld tot ƒ 50- boete, Van de Waard tot ƒ 10.Ga naar voetnoot15 Direct bij de wieg van de Afscheiding brengt ons een ingekomen stuk van de hervormde kerkeraad te Ingen.Ga naar voetnoot16 Gedateerd 7 september 1835 verklaren Christina Udo weduwe H. van Tintelen en Willem van de Voort dat zij zich afscheiden,Ga naar voetnoot16 en - zo schrijven zij - dat wij ‘ons van harte vereenigen met alle waare gereformeerde waar de Heere die ook belieft te vergadere zijnde wij met hen in dezelfde belijdenis des geloofs vereenigt en te zaame gebonde door de zelvde bande van Eenhijt vastgesteld in de Sinode van Dordregt in de jaare 1618 en 1619...’. Beide personen tekenen met een kruisje. Deze ‘merken’ worden voor echt verklaard door Johannes van Daalen, Maarten Heetveld, Johannes Hovestad (t), Jan Hendrik Mol en Jan van Stoutenburg, allen wonende te Rhenen en lid van de Afgescheiden gemeente aldaar.Ga naar voetnoot17 Christina Udo en | |||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||
Willem van de Voort hebben zich aanvankelijk aangesloten bij de gemeente te Rhenen.Ga naar voetnoot18 In 1845 zijn beiden - zoals we zullen zien - lid van de Afgescheiden gemeente te Ommeren. Opgemerkt dient te worden dat in Rhenen c.a. de Afscheiding vroeg begon, namelijk een klein jaar na die te Ulrum. Op 18 april 1836 scheidde zich te Ommeren af, de in 1787 aldaar geboren Frans Willem van Dee, opzichter bij baron Van Brakell.Ga naar voetnoot19 KeizerGa naar voetnoot20 schrijft, onzes inziens terecht, dat laatstgenoemde datum moet worden aangemerkt ‘als het kleine begin, waaruit na acht jaar de Christelijke Afgescheiden gemeente te Ommeren is geboren’, daarmee aangevende dat de familie Van Dee een vooraanstaande plaats in het kerkelijke leven vervulde. Reeds in 1821 tekende F.W. van Dee bij zijn predikant J. Alpherts (te Ommeren 1809 tot 1823) bezwaar aan tegen invoering en gebruik van de Evangelische gezangen. Onder diens opvolger H. Vermeer (1824-1828) kwam hij hoe langer hoe minder in de kerk; volgens Van Dee leerde Vermeer dat alle mensen konden zalig worden. Als R. van Beuningen van Helsdingen (1828-1863) predikant is geworden, bezoekt hij de kerkdiensten te Ommeren in het geheel niet meer. De noodzaak zijn in 1836 geboren kind te laten dopen, bracht voor Van Dee de beslissing. Maar niet dan na zware strijd. We vinden bij Keizer: Hoewel de Afgescheidenen te Ingen, Lienden en Ommeren aanvankelijk te Rhenen waren aangesloten, ging men - wellicht vanwege de afstand - des zondags te Ommeren c.a. gezelschap houden. Dit gebeurde ten huize | |||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||
van weduwe J. van Kalkeren en van Remmert Septer. In 1844 werd de gemeente geïnstitueerd.Ga naar voetnoot23 | |||||||||||||||
2. Arien van de WaardArien van de Waard - veelal Arie de Weert genoemd - werd 8 mei 1786 te Kesteren geboren. Op 15 december 1831 huwt hij te Kesteren Hendrika Wilhelmina Driesen, geboren te Velp 27 september 1814. Van de Waard is dan 45 jaar, zijn beroep poelier (eerder: koopman), de bruid 17 jaar, zonder beroep. Het echtpaar krijgt twee kinderen Roelofje (1835) en Johanna C.W. (9 nov. 1837). Arie van de Waard overlijdt te Kesteren 24 januari 1838.Ga naar voetnoot24 Van de Waard heeft blijkbaar korte tijd te Lienden gewoond - zoals we zagen in de vorige paragraaf. Volgens een ‘Lidmatenboek’ van de Hervormde gemeente te Kesteren werd hij 23 juli 1826 ‘aangenomen’ en scheidde hij zich aldaar af.Ga naar voetnoot25 Na zijn overlijden laat zijn weduwe het tweede kind in de Hervormde kerk te Kesteren dopen - dit gebeurt 1 juli 1838. Hieruit blijkt dat de band van het gezin met de Afgescheidenen zwak is geweest. Van de Waard is de geschiedenis ingegaan als de man wiens huis door ‘vijanden’ in brand werd gestoken, toen daarin 29 maart 1837 een ‘oefening’ werd gehouden. Volgens de burgemeester en de officier van justitie te Tiel waren er echter omstandigheden die zich tegen de getroffene richtten.Ga naar voetnoot26 Bij gebrek aan bewijs wordt er geen vervolging tegen hem ingesteld. Wij menen dat in deze zaak de vraagtekens blijven staan. Het lijkt ons evenwel onwaarschijnlijk dat Van de Waard voor een brandstichting een avond zou hebben uitgekozen, waarop de Rhenense kerkeraad, Jan van Daalen en Maarten Heetveld, in zijn huis aanwezig was.Ga naar voetnoot27 | |||||||||||||||
3. Anthonie PendraatOp 6 juni 1843 preekte ds. A. Brummelkamp in Opheusden voor 4 à 500 mensen bij Anthonie Pendraat (1802-1879), boomkweker aan de ‘Tiel- | |||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||
sche straatweg’. De burgemeester van Kesteren vroeg bij deze gelegenheid aan Brummelkamp of hij tot het houden van de samenkomst toestemming van ‘hoogere Autoriteit’ had verkregen. Laatstgenoemde antwoordde: ‘Ik heb de toestemming van God en Jezus Christus mijnen Zender, Wien men eerder moet eerbiedigen dan alle Koningen en magten dezer aarde’. Brummelkamp verklaarde vervolgens niet te kunnen voldoen aan het bevel de vergadering te ontbinden, waarna de burgemeester proces-verbaal opmaakte. Dirk Lodder uit Rhenen fungeerde bij deze dienst als voorlezer en voorzanger. Er werden twee kinderen gedoopt, namelijk één van Hendrik van Eldik en één van Pendraat.Ga naar voetnoot28 Door het verloren-gaan van het archief van de arrondissementsrechtbank te Tiel kan niet worden nagegaan welk gevolg genoemd proces-verbaal heeft gehad voor Pendraat, Brummelkamp en Lodder. Hetzelfde geldt voor een samenkomst die circa 12 juni 1844 ten huize van Pendraat werd gehouden en waarin Brummelkamp eveneens als voorganger optrad.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||
4. Afgescheiden gemeente te Ommeren 1844-1876; erkenning; ontbindingDe elementen in de voorgeschiedenis lopen in 1844 uit op de instituering van de Afgescheiden gemeente te Ommeren. Slechts een gedeelte van haar archief is bewaard: de notulen van de kerkeraad over het tijdvak 1858-1876 alsmede enige stukken aangaande haar opheffing - in het archief ontbreekt een leden-administratie.Ga naar voetnoot30 Volgens Keizer werd de gemeente in 1844 door ds. A.C. van Raalte, dan te Arnhem, geïnstitueerd.Ga naar voetnoot31 De classicale notulen vermelden dat de eerste ambtsdragers waren: Remmert Septer, ouderling en Pieter Franciscus Kraan, diaken.Ga naar voetnoot32 In november 1844 zendt de gemeente een request aan de Koning, teneinde te worden erkend.Ga naar voetnoot33 Voor zover we kunnen nagaan, wonen alle ondertekenaars, behalve Jenneke Wildemans, in de burgerlijke gemeente Lienden. De ondertekening luidt als volgt.
| |||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||
De gemeente wordt erkend bij koninklijk besluit van 13 februari 1845, no. 67.Ga naar voetnoot37 Zij vergaderde aanvankelijk, evenals voorheen het gezelschap, in een schuur achter het huis van Remmert Septer ‘Achterstraat no. 36’.
‘Ommeren’ is bediend door de predikanten: Johannes Hendrikus Donner 21 mei 1848-23 augustus 1851,Ga naar voetnoot38 Hendrik Antonie de Vos 23 mei 1852-12 februari 1854Ga naar voetnoot39 en Johannes Willem Legrom 28 augustus 1858-17 maart 1861.Ga naar voetnoot40 Donner en De Vos werden door A. Brummelkamp bevestigd. ‘Ommeren’ moet worden beschouwd als een kerk van ‘Gelderse’ of Brummelkampiaanse signatuur. Dit moge onder meer blijken uit wat Keizer schrijft: ‘Wanneer Donner te Ommeren preekte, dan stroomde men naar die schuur en stalling van heinde en verre toe... Onder dat gehoor bevonden zich ook Baron van Brakell van “den Eng” en echtgenoote. Evenwel, er sloten zich maar heel weinig bij de gemeente aan en om zulks te bevorderen, werd soms het Avondmaal toegankelijk gesteld voor een ieder, die daaraan behoefte had, opdat men zich aldus zou aansluiten. Of dan weer werden alleen de belijdende leden toegelaten, opdat men daardoor de begeerigen om Avondmaal met de gemeente te houden zou dringen, zich bij haar aan te sluiten.’.Ga naar voetnoot41 De toeloop tot de prediking van Donner maakte het noodzakelijk een kerkgebouw te stichten. Dit gebeurde in 1849 op een terrein afgestaan door R. Septer. Mevrouw J.J. Zeelt te BaambruggeGa naar voetnoot42 schonk ƒ 1500. Timmerman P.F. Kraan en aannemer Evert D.J. de Jongh uit Tiel bouwden voor dit bedrag een kerkje van ongeveer 200 zitplaatsen. Het werd in 1859 vergroot.Ga naar voetnoot43 Als Legrom predikant is geworden, wordt begonnen met het geregeld - éénmaal per maand - vergadering van de kerkeraad te houden. Wellicht zijn er vóór die tijd geen notulen geschreven. In november 1858 is de samenstelling van de kerkeraad als volgt: J.W. Legrom; R. Septer, ouderling. RF. Kraan en Willem Hendrik van Dee waren diaken. In maart 1859 | |||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||
wordt P.F. Kraan (tweede) ouderling, Jan van Eck volgt hem op als diaken. Bijna alle notulen zijn uiterst summier, zodat we van de gemeente niet veel méér weten dan dat het van circa 1860 met haar bergafwaarts is gegaan. Als één van de oorzaken dient te worden genoemd dat de bekwame en orthodoxe J.J. van ToorenenbergenGa naar voetnoot44 in 1860 predikant van de Hervormde gemeente te Lienden werd; hij stond aldaar tot 1869. Toen nu ds. Legrom vertrok - 17 maart 1861 - verminderde het gehoor sterk ‘vooral, omdat het slechts voor een zeer klein deel bestond uit leden, die bij de Afgescheiden gemeente aangesloten waren’.Ga naar voetnoot45 Maar ook in andere dorpen rondom Ommeren kwamen rechtzinnige predikanten.Ga naar voetnoot46 Nog een andere reden van de neergang van ‘Ommeren’ dient te worden genoemd. In 1853 werd te Tiel een Afgescheiden gemeente geïnstitueerd. ‘Ook de kerk van Tiel, mede uit Ommeren geboren, heeft medegewerkt direct en indirect aan den langzamen en zekeren achteruitgang van Ommeren. Doordat te Tiel een gemeente kwam, bleven degenen, die anders van Tiel te Ommeren kwamen, in de stad, maar indirect heeft het kerkelijk leven dezer gemeente veel kwaad gedaan aan Ommeren. Onder Ds. J. Brummelkamp toch liet men immer Hervormde predikanten uit den omtrek in de Afgescheiden kerk te Tiel prediken, ook die van de gemeenten Ommeren en Lienden. Welaan, indien men te Tiel de prediking dier mannen van den kansel der Afgescheiden kerk begeerde, waarom zouden dan de inwoners van Ommeren en omstreken, ter kerke gaan bij een klein groepje van weinig beteekenende Afgescheidenen, waar een preek gelezen werd door een eenvoudig ouderling?’Ga naar voetnoot47 Keizer, aan wie we het bovenstaande ontlenen, eindigt, na te hebben geschetst dat de gemeente te Ommeren in 1876 moest worden ontbonden - men zie hierna - met op te merken dat ook de Ledeboerianen en hun geestverwanten op den duur in het geheel niet meer te Ommeren kerkten. Dan: ‘Zoo blijve... de gemeente van Ommeren allen kerken in den lande tot een waarschuwend voorbeeld, om... slechts te bouwen op de belijdende leden der gemeente, voor zover het den mensch geoorloofd is op hen te steunen. Zij die alleen maar komen, omdat ze voor een tijd kunnen genieten van de prediking des Woords gaan heen, wanneer ze elders kunnen genieten. De gemeente bestaat dan ook slechts uit hen, die door doop en belijdenis bij haar zijn aangesloten; die stuiven in den regel niet uiteen als kaf door allerlei wind van leer.’.Ga naar voetnoot48 De neergang van de gemeente komt ook tot uiting in de classicale notulen. 7 oktober 1862, art.6: de viering van het heilig avondmaal is bij herhaling uitgesteld; 17 oktober 1865, art.12: de kerkvisitatoren melden dat de gemeente is ‘in eene doodige, steeds kwijnende toestand’. Er is een | |||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||
geringe opkomst bij de kerkdiensten en er worden geen vergaderingen van de kerkeraad gehouden; 28 november 1866, art.5: P.F. Kraan is zowel ouderling als diaken!; 17 maart 1869, art.9: ‘De Gemeente is in eene zeer kwijnende toestand’; 4 juni 1873, art. 8: de gemeente omvat nog slechts 16 à 17 zielenGa naar voetnoot49 - kan bezwaarlijk langer voortbestaan - ƒ 700 schuld op kerkgebouw; 14 sept. 1875, art. 18: de consulent wordt door de classicale vergadering opgewekt de gemeente te ontbinden, ‘de boeken op te vragen en de nog bestaande leden in de ledenrol te Tiel in te schrijven’; 4 april 1876, art. 5: gemeld wordt dat het besluit ‘Ommeren’ te ontbinden nog niet is uitgevoerd; de consulent weet niet wat met het kerkgebouw moet gebeuren. Hem wordt geraden dit te verkopen en ‘volgens de wetten daarmee te handelen’. De acte van ontbinding wordt een half jaar later opgesteld en getekend. Zij luidt als volgt. ‘Op heden den 18 October 1876 zijn voor de Classicale Commissie Ds. J.H. van der Lichte en ouderling L. van Andel, beide te Tiel verschenen Voorin het (éne) notulenboek vinden we geschreven: ‘Het Kerkgebouw is vooraf gesloopt en in perseel publiek verkocht. De schulden vereffend, de grond aan de weduwe R. Septer getransporteerd en de overschietende gelden van weinig bedrag onderling verdeeld als tegemoetkoming voor de rente die bij gemis aan inkomsten door de leden is moeten worden aangezuiverd’. Het is duidelijk dat we te Ommeren tevergeefs zullen zoeken naar het bedehuis van de Afgescheidenen aldaar. Tenslotte, vermoedelijk door de vacature ontstaan tengevolge van het vertrek van ds. Van der Lichte uit | |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
Tiel - kort na de ontbinding van ‘Ommeren’; zijn opvolger werd 16 december 1877 bevestigd - is door de kerkeraad te Tiel niet aanstonds de definitieve staat van belijdende en doopleden van de voormalige gemeente te Ommeren opgemaakt. In het archief vinden we als afzonderlijk stuk een tweetal bladen ‘Gemeentebezoek Ommeren Lienden als Gemeente opgeheven en bij Tiel gevoegd - 1878 Augustus’. Op deze bladen staan de volgende namen etc. ‘Leden’:
|
|