De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)
(1982)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
InleidingZoals in het Woord vooraf reeds aangeduid, is dit werk een vervolg op het DERDE DEEL in onze reeks over de Afscheiding van 1834Ga naar voetnoot1. Deze ‘Inleiding’ kan daarom, naar wij menen, betrekkelijk kort zijn. Bij ons tweede bezoek - in 1976 - aan de door ds. H.P. Scholte gestichte plaats Pella, Iowa, voor welk bezoek we een bijdrage ontvingen van de Nederlandse organisatie voor zuiverwetenschappelijk onderzoek (Z.W.O.), bemerkten we dat we in 1972 niet in de gelegenheid waren gesteld een algeheel overzicht te krijgen van het in Central College aldaar bewaarde archief van ds. H.P. Scholte, gewoonlijk aangeduid als de Scholte Papers. Zoals deze publicatie laat zien, bevat de collectie veel belangrijk materiaal, waarover in het DERDE DEEL niet kon worden gerept. De vraag kan worden gesteld: ‘Waarom (door ons) niet (is) gewerkt aan de hand van een inventaris van de archieven van Central College in Pella?’Ga naar voetnoot2. Het antwoord is eenvoudig, doch wij willen op dit punt sober zijn. Na een twaalfjarige bestudering van de Scholte Papers menen we te mogen constateren, dat de collectie nog steeds niet definitief is geordend en geïnventariseerd. Wij hebben in 1976 hieromtrent enige suggesties gedaan. Het is wellicht het vragen van vertrouwen, als wij zeggen, dat met de publicatie van ons DERDE en VIJFDE DEEL, alsmede met een deel dat nog in bewerking is (Het Réveil en ds. H.P. Scholte - correspondentie) nagenoeg het gehele kerkhistorische materiaal van de Scholte Papers zal zijn uitgegeven. Uitgezonderd zijn hiervan de ‘Handelingen van de Opzieners’Ga naar voetnoot3, die door ons slechts gedeeltelijk zijn gepubliceerd, gedeeltelijk zijn verwerkt of nog zullen worden verwerkt bij de behandeling van Afgescheiden gemeenten. | |
[pagina 12]
| |
Bij de bewerking hebben we zoveel mogelijk gevolgd de Richtlijnen voor het uitgeven van historische bescheidenGa naar voetnoot4 en de Aanwijzingen voor tekstbewerking en annotatieGa naar voetnoot5. In overeenstemming met de daarin gegevens regels verbeterden we de spelfouten en dergelijke onvolkomenheden in de brieven niet, behalve wanneer onveranderd-laten de leesbaarheid zou schaden. Maar het aantal door ons aangebrachte correcties is gering.
Wij menen in deze inleiding verder kort te moeten zijn, teneinde niet, ten opzichte van de vorige delen in herhalingen te vallen. Hierbij komt dat het accent moest liggen op inleidende beschouwingen te vinden in de afzonderlijke hoofdstukken, aangezien de brieven etc. die zijn ontstaan in een tijdvak van 22 jaren (1825-1846), grote verscheidenheid vertonen. Toch menen we dat het volgende moet worden gezegd, te meer daar dit deel als een afzonderlijk geheel kan worden gelezen. Onder de Afscheiding van 1834 verstaan we dié Reformatie der kerk, waarbij velen in 1834 en in de jaren daarna, de jure de Nederlandse Hervormde kerk verlieten. Zij deden dit als regel met een beroep op de artikelen 27 tot en met 29 van de Nederlandse geloofsbelijdenis, welke speciaal handelen over de kerk en waarin onder meer de gelovigen als plicht wordt voorgehouden ‘zich af te scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn’. De belangrijkste oorzaken die leidden tot de Afscheiding, kan men in twee punten samenvatten. In de eerste plaats: door Koning Willem I werd in het jaar 1816 de Dordtse kerkenorde terzijde gesteld. Daarvoor in de plaats kwam een ‘Algemeen Reglement van het Nederlands Hervormd Kerkgenootschap’. In strijd met wat de Heilige Schrift ons leert over de zelfstandigheid der plaatselijke kerk, werd een landelijk genootschap gesticht - het oppergezang werd aan een synode gegeven. Hierbij kwam - maar dit werd de hoofdzaak: de in de kerk binnengeslopen dwaalleer werd getolereerd en door een wijziging van het ondertekeningsformulier voor aankomende predikanten in feite gelegaliseerdGa naar voetnoot6. De ‘haarden’ van deze geestelijke beweging waren Ulrum en Doeveren-Genderen. Daar stonden de predikanten Hendrik de Cock en Hendrik Peter Scholte. Andere Afgescheiden predikanten van het eerste uur waren: A. Brummelkamp (Hattem), H.J. Budding (Biggekerke), G.F. Gezelle Meerburg (Almkerk), T.F. de Haan (Ee), S. van Velzen (Drogeham). A.C. van Raalte voegde zich als candidaat bij de Afgescheidenen.
Ook in dit boek is één van de hoofdpersonen: ds. Hendrik Peter Scholte, geboren te Amsterdam 25 september 1805 en overleden te Pella, Iowa, 25 | |
[pagina 13]
| |
augustus 1868Ga naar voetnoot7. Op 17 maart 1833 werd hij, als candidaat, in het ambt van dienaar des Woords bevestigd in de Hervormde gemeente te Doeveren, Genderen en Gansoyen. Deze bevestiging is de eerste en de laatste in zijn leven. Na zijn schorsing - 29 oktober 1834 - door het classicaal bestuur van Heusden, voornamelijk wegens het zonder toestemming van de consulent preken te Ulrum, scheidde hij zich reeds 1 november 1834 met het grootste deel van zijn gemeente af van de Hervormde kerk. Scholte is van 1837 tot 1847 feitelijk predikant geweest van de Afgescheiden gemeente te Utrecht, evenwel zonder daar ooit te zijn bevestigd, of het op hem uitgebrachte beroep van Utrecht te hebben aangenomen. Na 1840 is hij overigens nog slechts predikant van een deel van deze gemeente. Een officiële verbintenis, naar de regels van het gereformeerde kerkrecht, tussen Scholte en de Utrechtse gemeente, heeft dus nimmer bestaan. Hij beschouwde zich - althans van 1837 tot 1840 - als dienaar des Woords van de meeste Afgescheiden gemeenten in ‘Beneden-Gelderland’, Utrecht alsmede Noord- en Zuid-Holland. Einde 1840 werd hij door de synode van de Afgescheidenen vergaderd te Amsterdam geschorst, in de eerste plaats vanwege zijn laster aangaande Simon van Velzen, toen predikant te Amsterdam; maar toch ook vanwege zijn niet-aanvaarden van de Dordtse kerkenorde. Van 1841-1847 wordt hij nog slechts door een klein aantal gemeenten voornamelijk gelegen in ‘Beneden-Gelderland’, Utrecht en Zuid-Holland, erkend. In 1847 emigreert hij met circa 800 van zijn volgelingen naar de Verenigde Staten. Door 700 emigranten (een kleine honderd bleef in Amerika onderweg achter) werd Pella, Iowa, gesticht. Nadat tweemaal groepen mede-kolonisten van hem vervreemd waren, overlijdt Scholte in 1868, terwijl nog slechts een kleine groep hem trouw was gebleven. De ‘Scholte Church II’ valt na zijn verscheiden uiteen. Reeds in Nederland zou men Scholte independentistisch kunnen noemen. In Amerika wordt deze geesteshouding eerder sterker dan zwakker, terwijl hij zich wat de leer betreft hoe langer hoe meer wendt tot Darbistische en chiliastische denkbeeldenGa naar voetnoot8.
Tal van aspecten van zijn leven - en daarin merendeels van het leven van de Afgescheiden gemeenten - passeren in dit boek de revue: brieven van zijn moeder, een verliefheid op negentien-jarige leeftijd, brieven aan zijn eerste vrouw, de ‘Amsterdamse twisten’, zijn schorsing in 1840, de uitgebreide correspondentie met mr. A.M.C. van Hall en met vele andere personen uit de Afgescheiden kerken.
Uiteraard is niet elke zin van alle gepubliceerde brieven belangwekkend. Toch | |
[pagina 14]
| |
menen wij, dat het geheel een goed inzicht geeft in wat in tal van Afgescheidenen leefde. De predikant komt aan het woord, maar ook de eenvoudige. In tal van brieven, bijvoorbeeld in die van Suze van Hall-van Schermbeek, komen bijzonderheden naar voren aangaande kleinere Afgescheiden gemeenten, die mede door het verloren-gaan van archiefstukken anders niet zouden worden gekend. Daarnaast geven de brieven onzes inziens een kijk op een aantal omstandigheden, die onze kennis van de geschiedenis van de negentiende eeuw verrijken. Het gegeven, dat de Scholte Papers ver van Nederland worden bewaard en dat derhalve van de inhoud niet gemakkelijk kan worden kennis genomen, was mede een prikkel dit werk te schrijven. |
|