De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
...EN DE POORTEN DER HEL ZULLEN DEZELVE NIET OVERWELDIGEN. | |
[pagina 5]
| |
Opgedragen aan de nagedachtenis van | |
[pagina 7]
| |
Woord voorafDoor de goedheid des HEEREN heb ik thans het TWEEDE DEELGa naar voetnoot1 van mijn werk over de Afscheiding van 1834 mogen gereed maken.
Dit boek kan als een afzonderlijk geheel worden gelezen, dat wil zeggen zonder van het EERSTE DEEL kennis te nemen.
Ik heb gemeend te moeten blijven bij de Afscheiding zelve. Deze publicatie beschrijft niet de geschiedenis van een aantal gemeenten in Zuid-Holland vóór de Afscheiding; het is ook geen ‘sociologisch’ werk. Mede gelet op de hoeveelheid materiaal, die zich maar nauwelijks liet persen in de omvang die het heeft aangenomen, moest ik mij beperken tot de geschiedenis van de door mij beschreven gemeenten nà 1834 en wel merendeels tot 1869, het jaar van de vereniging van de Afgescheidenen en de Kruisgezinden.
Ik hoop en verwacht, dat de lezer zal bemerken, dat ik accenten heb gegeplaatst. Allereerst: mijn bedoeling met deze studie is onder meer aandacht te vragen voor de crisis, door welke de Afgescheiden kerken in Zuid-Holland c.a. zijn gegaan in de jaren 1840-1842, een crisis haar neerslag vindende in het bestaan van een aantal buitenverband-gemeenten in de ‘tijdbalk’ 1842-1847, waarvan bijlage I met één oogopslag een indruk geeft. Naar ik meen is de aard en de omvang van deze crisis, ontstaan door het independentisme of het verlangen naar een zekere ongebondenheid bij ds. H.P. Scholte en zijn volgelingen, tot nu toe niet voldoende belicht, met name in de beschrijving van de regionale en plaatselijke geschiedenis van de Afscheiding. In de tweede plaats: bij herhaling zal worden gesproken over de emigratie van vele Zuid-Hollandse Afgescheidenen van de groep-Scholte, naar Pella, Iowa, U.S.A. Het is onmiskenbaar dat deze emigratie niet kan worden losgemaakt van de interne kerkelijke strijd hierboven aangeduid. Voor het gaan - in 1847 en 1849 - van een grote groep Afgescheidenen uit Zuid-Holland, ‘Beneden-Gelderland’ en uit de stad Utrecht naar de nieuwe wereld, menen wij als oorzaken te kunnen aanwijzen: een aangestoken-zijn door de emigratie-koorts, die in deze jaren in geheel Europa heerst, mede ten gevolge van de armoede hièr en de niet maar illusoire welvaart en rijkdom aan de overzijde van de Oceaan; de vervolging van de Afgescheidenen | |
[pagina 8]
| |
en het niet-vrij zijn in het stichten van Gereformeerde scholen voor hun kinderen. Maar ook: de kerkelijke verdeeldheden, waardoor de groep-Scholte in een isolement was gekomen. Mede op grond van hetgeen ik met eigen ogen in de Verenigde Staten heb gezien, kan niet anders worden gezegd dan dat Scholte met zijn veldheersvisie in de prairie van Iowa een prachtige kolonie heeft gesticht. In Pella, Iowa zei men tegen mij, 125 jaar nà 1847: niemand anders dan Scholte had dit gekund. In de derde plaats: ik heb zoveel mogelijk getracht de invloed, die de ‘oude schrijvers’ hebben gehad in de kring der Afgescheidenen in Zuid-Holland, in het juiste licht te stellen; nauw verbonden met deze invloed is het ontstaan van een aantal Kruisgemeenten.
Door mijn studie over de Afscheiding nu ononderbroken gedurende acht jaren, zijn de persoonlijkheden van tal van Afgescheidenen voor mij hoe langer hoe meer gaan leven. En daardoor is in dit boek, handelend over een reformatie van de kerk des Heeren, behalve mijn geloof, ook mijn liefde voor die werkers uit het uur van benauwenis bij de geboorte van de Afscheiding. Ik heb gelopen - evenals zij - langs de dijken van IJsselmonde, naar Barendrecht en Heerjansdam; langs de dijken van de Alblasserwaard: Alblasserdam, Kinderdijk en Langerak; naar de dorpen in de Hoeksche Waard en de Vijfheeren Landen. Bij regen, sneeuw en storm. In gedachten zie ik ze gaan, op weg naar hun schamele bedehuizen: Alexander de Visser uit Dordrecht, Corstianus van Stigt uit Westmaas, Hendrik Barendrecht uit Zuid-Beijerland, Arie Kuiper uit Charlois, de gebroeders Jacob en Dingeman de Haan uit Ridderkerk-Heerjansdam, Koen de Jong uit Tienhoven, Gerrit Overkamp uit Leerdam en tientallen anderen. De rug een beetje gebogen door de zorgen en door de wind, een tikje eigenzinnig, soms teveel volgend hun ‘generaal’ ds. H.P. Scholte - immers: gij zult niemand op aarde meester, vader of leider noemen, want Eén is onze Leidsman, de Christus Gods (Matth. 23:8-10). Maar allen met brandende harten en voortdurend bezig in de dienst des Heeren. Ik heb ze gevolgd langs hun dijken, ik heb ze gevolgd op hun reis naar de nieuwe wereld en ik heb in Pella gestaan aan de graven van de meesten. Daar, op Oakwood-, Porter Grove- en Graceland Cemetery, naar Nederlandse maatstaven zeer uitgestrekte kerkhoven, heb ik vele malen gedwaald. Hier liggen de meesten van de leiders der Afscheiding in Zuid-Holland en Beneden-Gelderland begraven.
Ik hoop, dat dit werk een leesbaar boek zal zijn. Een ‘leesboek’ over de Afscheiding pretendeert het niet te wezen, want het is een geördende weergave van de vele, vele documenten, die ik mocht vinden. Hieraan is verbonden een opsomming van de namen van de eerste Afgescheidenen in de door mij beschreven gemeenten. Nu kunnen zij nog worden vastgelegd... Ik heb niet de vrijmoedigheid gehad, daarbij een selectie toe te passen; de éne wel, de andere niet. Want wie zal zeggen, of Niesje X., van wie we lezen | |
[pagina 9]
| |
dat haar man Hervormd bleef, niet groter offer heeft gebracht voor de zaak van de Afscheiding, dan de ‘voormannen’ wier namen nu nog met ontzag worden genoemd, wier portretten wij nog met eerbied bezien?
Ik wil hartelijk dank brengen aan de vele archivarissen en andere personen, die mij behulpzaam zijn geweest bij het maken van mijn voorstudies en bij het vinden van archiefmateriaal. In het bijzonder wil ik noemen de dames en heren van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhave en van het gemeentearchief te Dordrecht.
Wat de indeling van het boek betreft: aan de hoofdstukken 6 tot en met 28, die handelen over afzonderlijke gemeenten, heb ik opzettelijk een inleiding en de hoofdstukken 1 tot en met 5 doen voorafgaan. Deze bevatten - ieder onder een eigen aspect - een rondblik over het gehele beschreven gebied. Een beperkt plaatsnamen-register geeft aan op welke bladzijden over een bepaalde gemeente wordt geschreven.
Tenslotte: dit TWEEDE DEEL zal Deo Volente worden gevolgd door een afsluitend werk over Zuid-Holland; een deel over de provincie Utrecht; en een werk over verdere vondsten betreffende de Afscheiding.
Haren (Gr.), april 1974 C. Smits |
|