| |
Veertiende hoofdstuk
Het bezoek van Kleine Krodl
Een kwartier later kwam Charlie Loomis van de bergweide omlaag, raapte de rugzak, die hij in het begin van hun dolle wedloop had afgeworpen, weer op, bracht zijn mondvoorraad naar de hut en ging dan zijn vader zoeken.
Hij vond hem aan het ondereinde van de gletscher, bezig niet een van zijn bevroren raadsels, zoals hij ze noemde. Voorzichtig liet de professor een beetje inkt op de oppervlakte van het ijs druppelen, wreef het erin, en liet het dan tussen de scheurtjes, die zich in het ijs bevonden, intrekken, zodat ze de fijne omtrekken der ijskristallen aftekenden.
‘Wat was er aan de hand?’ vroeg de geleerde.
‘O, de koeien waren afgedwaald en op het verboden jachtterrein gekomen. Franz en ik zijn ze toen achterna gegaan. Kleine Krodl was er erg over uit zijn humeur.’
‘En naar zijn manier van lopen te oordelen is hij het nog,’ merkte zijn vader op.
Charlie keek rond. De jachtopziener had het kasteel verlaten en richtte nu zijn schreden naar de gletscher.
‘Die gaat Franz zeker een standje geven,’ bromde Charlie. ‘Maar wacht eens! Hij schijnt toch wat anders van plan. Hij komt deze kant uit. Moet hij ons hebben?’
‘Dat wordt interessant,’ zei de professor, zich met zijn vergrootglas over een stukje ijs buigend.
| |
| |
Kleine Krodl liep naar hen toe met een boos gezicht. Zijn dunne lippen bewogen zich, zonder iets te zeggen.
De professor keek als toevallig op.
‘Goede dag!’
‘Dag!’ gromde de ander en hij wierp een nijdige blik op Charlie, dien hij lang en doordringend bleef aankijken om eindelijk uit te vallen: ‘Wat hadden jullie daarmee voor, om die koeien op de gletscher te laten?’
‘Dat hebben wij niet gedaan. Ze zijn er uit zichzelf naar toegegaan. Dat heeft Franz u toch al verteld?’
‘Hoor eens hier,’ begon de jachtopziener woedend, maar de professor viel hem doodbedaard in de rede:
‘Neem me niet kwalijk, Krodl, maar wil je me het genoegen doen een beetje opzij te gaan? Je staat me net in het licht.’
De man deed een paar stappen terug en bleef den jongen nijdig aankijken. Professor Loomis ging zo bedaard met zijn werk door, alsof er niemand in de buurt was. Die onverschilligheid scheen Krodl moed te geven. Hij vervolgde ten minste tegen Charlie:
‘Jullie hadden die koeien moeten tegenhouden!’
‘Ik heb u toch net gezegd,’ was het antwoord, ‘dat we er niets aan konden doen, omdat ze al naar het kasteel waren afgedwaald, voordat wij in de buurt kwamen? U was daar aan die kant in het bos, dus u had heel best....’
‘Hoe wist je, dat ik daar was?’
‘Omdat ik u gezien heb!’
‘Er zijn lui, die veel te veel zien,’ grauwde de kleine jachtopziener.
‘Dat is maar al te waar!’ mompelde professor Loomis, zich over zijn gekleurd ijs buigend, ‘al te waar en al te belangwekkend!’
Charlie grinnikte, maar de jachtopziener was niet in een stemming, om op zulke fijne steken onder water te
| |
| |
letten. Hij ging door met tegen den jongen te brommen:
‘Jullie hadden op die ruïne niets te maken!’.
‘Wie.... Franz.... of ik?’
‘Jullie allebei! Geen van jullie tweeën had er iets te maken. Jullie zijn in overtreding.’
‘Hoe dat zo?’
‘Jullie zijn op verboden terrein geweest. Ik had jullie kunnen neerschieten!’
‘Wat? Iemand, die ongewapend is, neerschieten?’
‘Zeker,’ kwam de professor er snel tussen, ‘dat heeft hij met Mayr, den houthakker, immers ook gedaan?’
‘Ik ben hier jachtopziener,’ zei Krodl nors, ‘en de wet geeft me het recht iedereen van dat terrein af te houden. Jullie doen dus goed, met niet te vergeten, dat ik hier boswachter ben!’
De professor ging recht overeind zitten met zijn vergrootglas in de hand.
‘Dat zullen we niet vergeten,’ zei hij rustig, ‘maar jij moet dan niet vergeten, dat ik hier wetenschappelijke onderzoekingen doe!’
‘Wat heb ik daarmee uit te staan?’
‘Heel wat! Ik heb het recht hier de gletscher te onderzoeken.’
‘Wat?’
‘Het Oostenrijkse Ministerie heeft me er verlof toe gegeven. Wil je mijn papieren soms zien?’
‘Neen!’
‘Uitstekend, maar dan zul je me op mijn woord moeten geloven, dat mijn verlof zich uitstrekt over de gehele oppervlakte van de gletscher, van de Bloedspits af tot hier toe.’
‘Maar niet tot het kasteel,’ viel Krodl woest uit. ‘Dat heeft met de gletscher niets te maken!’
Charlie knikte en was bijna geneigd te erkennen, dat de kleine jachtopziener op dat punt gelijk had, toen zijn
| |
| |
aandacht getrokken werd door wat zijn vader zei. De professor stak de lippen vooruit en keek met onderzoekende blik langs de helling naar het kasteel omhoog.
‘Niets met de gletscher te maken?’ mompelde hij. ‘Daar ben ik nog zo zeker niet van! Maar in elk geval, jij bent van mening, dat het kasteel niet het minste belang heeft voor mijn studies hier?’
‘Juist!’ riep Krodl uit. ‘En bovendien....’
‘Dan zal ik het niet bestuderen,’ zei de geleerde doodbedaard. ‘Ik zal me tot de gletscher beperken!’
‘Dat is maar goed ook, anders kon u wel eens in moeilijkheden raken! Zorg dat u aan deze kant van het verboden jachtterrein blijft, en die zoon van u ook!’
‘Onder alle omstandigheden?’
‘Ja.’
‘En waarom dat?’
‘Wel.... omdat ik het zeg!’
De professor scheen in een uiterst zachtmoedige bui te verkeren. Hij glimlachte vriendelijk tegen den razenden jachtopziener en zei:
‘Maar daar moet je dan toch wel een heel bizondere reden voor hebben. Alles heeft een reden, ook al is het nog zo onredelijk. Ik wil je niet noodzaken, mij je vertrouwen te schenken, maar veronderstel nu eens, dat ik een brief aan de autoriteiten in Wenen schreef, dat je me de toegang belet tot een zeer belangwekkend deel van de gletscher? Dan zouden ze natuurlijk willen weten, wat voor grond je daarvoor hebt, en als je dat niet wilde vertellen, dan zou het wel eens op een onderzoek kunnen uitdraaien. Niet, dat je daar iets tegen zult hebben, maar....’
De ogen van Kleine Krodl waren zichtbaar groter geworden van angst. Hij keek den geleerde benauwd aan, en scheen te beseffen, dat hij dien vreemden geleerde uit een ander werelddeel wel wat te veel onderschat had.
| |
| |
‘Maar waarom zou u dat doen?’ bromde hij.
‘Ik hoop, dat het helemaal niet nodig is,’ was het antwoord, ‘maar dan moet je me de reden opgeven, waarom je niet wilt, dat we ons daar aan de andere kant van de gletscher ophouden.’
‘Dat is wegens de jachttijd,’ verklaarde Krodl. ‘De wet verbiedt vreemdelingen ten strengste, daar in de jachttijd te komen.’
De professor knikte toestemmend.
‘Dat is een heel aannemelijke reden. Ten minste mettertijd. Want heel toevallig weet ik, dat de jachttijd pas midden September open gaat en nu is het begin Augustus. Tussen dan en nu is er nog....’
‘Tussen dan en nu hebt u op te passen,’ snauwde de jachtopziener. ‘Wat hebt u daar te maken? Al dat spelen met stukjes ijs is toch maar kinderwerk!’
‘Ja, misschien is het maar een spelletje,’ zei professor Loomis langzaam, ‘maar toch, beste vriend, kunnen zulke kinderachtige bezigheden soms van groot belang blijken voor de menselijke wetenschap. Je snapt denkelijk niets van die inktvlekken hier, maar die dienen, om de beweging van de gletscher te meten. Ik sta op het punt, mijn onderzoek voort te zetten bij de Engte en dat brengt natuurlijk mee, dat het zich ook uitstrekt over de ernaast liggende gronden. De gesteldheid daarvan en de vorming van het ijs hangen nauw samen, Krodl. Bij de Engte wordt deze ijsmassa werkelijk op een meer dan merkwaardige wijze samengesnoerd. Die samenpersing werkt diep in de gletscher door en als ik nu een of andere soort toverinkt had en een toververgrootglas, dan kon ik misschien tot de bodem toe kijken en daar het grote geheim ontdekken. Ik hoop, dat ik je niet verveel met mijn gepraat. Die spanning en die druk in het ijs hebben veel weg van de spanningen en verwikkelingen in de mensenmaatschappij. En
| |
| |
als ze het daar benauwd krijgen, wordt de spanning ook groter. Begrijp je, waar ik heenwil?’
De jachtopziener vatte het niet. Charlie al evenmin. Hij was wel gewend aan het raadselachtige praten van zijn vader, die soms veel minder zei, dan hij bedoelde, maar ditmaal wist hij er toch geen weg mee.
‘Och,’ zei Krodl, zijn geweer verzettend, ‘dat soort dingen kunnen me niets schelen. Het enige wat ik zeg is, dat u moet oppassen!’
‘Dank je, dat zullen we doen.’
De jachtopziener liep naar het ijs toe, maar al na enkele schreden wendde hij zich om en vroeg:
‘Hoe lang blijft u nog hier?’
‘Niet lang. Nog zowat een maand en dan laten we je met rust.’
‘Best,’ zei Krodl. Zijn blik op Charlie richtend, vervolgde hij: ‘Die jongen moest liever niet met Franz Brunner omgaan. Die deugt niet.’
‘Dat heeft uw broer de eerste de beste dag, dat we hier waren, ook al gezegd.’
‘Ik veronderstel,’ zei de jachtopziener, zijn blik strak op Charlie gevestigd houdend, ‘dat je het daar in het kasteel erg interessant hebt gevonden.’
‘Och neen, niet bijzonder.’
‘En je bent er toch ingegaan?’
‘Ja, om de koeien er uit te jagen.’
‘En wat heb je er gezien?’
‘Wat we gezien hebben?’ herhaalde de jongen. ‘Wat is er eigenlijk in zo'n oud vervallen gebouw?’
‘Niets bizonders.’
‘Nou, dát hebben we dan gezien.’
Nauwelijks groetend draaide de boswachter zich om, en verdween. Professor Loomis en zijn zoon keken hem na, en zagen elkander dan glimlachend aan.
| |
| |
‘'n Aardige vent,’ zei de professor, ‘maar toch heb ik liever met zijn broer te doen.’
‘Ik ook.’
‘Maar jullie hebben toch zeker wél wat in dat kasteel gezien?’
‘En of!’ antwoordde Charlie en hij vertelde toen van de schoenen met koeienhoeven eronder bevestigd.
‘Wat 'n sluwe manier om hun spoor te verbergen!’ riep de professor uit. ‘Juist omdat hier zoveel koeien zijn, moeten ze op dat idee gekomen zijn. Die list zou in gewone omstandigheden nooit ontdekt zijn. Ik feliciteer je, maar....’
‘Wat nou “maar”?’ vroeg de jongen grijnzend.
‘Maar wat wil je nu met die wetenschap beginnen?’
‘Er gebruik van maken!’ meende Charlie beslist.
Maar feitelijk had zijn vader hem op een zwakke plek getroffen en daarom zocht de jongen, voordat zijn vader hem met nog meer dergelijke lastige vragen dwars kon zitten, een verontschuldiging om naar huis te gaan. Daar ging hij languit op bed liggen om over alles eens rustig na te kunnen denken. En hij hoopte in stilte, dat hij achter het raadsel der koeienhoeven gekomen zou zijn, voordat hem nog meer over dat onderwerp gevraagd werd, waarop hij geen antwoord wist. Wat school er nu eigenlijk achter? Franz en hij hadden beiden een man uit de hut der kaasmakers zien komen en de gletscher oversteken. Later hadden ze gezien, dat vijf gedaanten zich uit het kasteel naar het bos begaven, donkere, gebogen gestalten, die hun die avond wel erg geheimzinnig toeschenen, maar dat nu toch niet meer waren. Het waren natuurlijk mannen geweest, die onder een of andere last gebogen liepen. Tot zover was het vrij duidelijk. En het was ook gemakkelijk in te zien, dat de man, dien ze in het begin van de avond gevolgd hadden, een van die vijf moest zijn. Hij was niet zo groot als Grote Krodl, maar hij zou heel goed Kleine
| |
| |
Krodl of Peter Imboden hebben kunnen zijn. De boswachter, zijn broer en Imboden, dat waren er drie, maar wie waren nu die twee anderen? En vijf man, dat was toch wel een bende, die tot misdadige dingen in staat was. Maar wat voor misdaad bedreven die lui? Wat kon het wezen, dat door vijf man midden in de nacht over het verboden jachtterrein het bos werd ingedragen? Hij wist er geen andere verklaring voor, dan dat het stroperij zou zijn.
‘Drommels, ja, dat moet het wel zijn!’ mompelde hij met overtuiging. ‘Het zijn wilddieven!’
Het was natuurlijk, zo dacht hij, een bende onder leiding van Kleine Krodl. Denkelijk schoten ze herten, die ze dan aan de omliggende hotels verkochten. Krodl was boswachter en tegelijkertijd het hoofd van een stropersbende! Nu was het geval met Mayr ook duidelijk genoeg. De houthakker was door de wilddieven uit de weg geruimd, net zoals de arme kerel vlak voor zijn dood nog gezegd had. Ze moesten hem kwijt! Hij liep hun in de weg! En Krodl had den reebok in de hut verstopt, dien zogenaamd gevonden, en den houthakker doodgeschoten.
Dit alles was vrij duidelijk, maar er was iets anders, dat zich niet zo gemakkelijk verklaren liet. En dat betrof het kasteel. Die oude ruïne stond bijna aan de grens van het jachtgebied en vlak bij het ondereinde van de gletscher. Zo dichtbij, dat het gevaarlijk was, want de professor en de twee jongens waren vaak in de buurt en er was dus veel kans, dat ze iets zouden ontdekken, wat hun argwaan wekte. Waarom hadden die stropers dan een zo gevaarlijke plaats van samenkomst uitgezocht, terwijl ze toch veiliger in het bos bijeen hadden kunnen komen, vooral nu de oude Mayr dood was?
‘Ik sta ervoor!’ mopperde de jongen, maar opeens schoot hem iets te binnen. Ze hadden de gletscher nodig! Waarschijnlijk vingen ze slechts een enkel hert tegelijk en
| |
| |
brachten het dan onder beschutting der duisternis daarheen, om het in het ijs te leggen en zo voor bederf te bewaren. En als ze er dan genoeg bij elkaar hadden, trokken ze ermee naar het oude kasteel en vervoerden vandaar hun buit naar hun klanten.
‘Hoera!’ schreeuwde de jongen vol vreugde en hij liep naar buiten. ‘Vader! Vader!’
De professor kwam juist naar de hut toe en keek vergenoegd, toen hij zijn zoon zo opgewonden zag.
‘Wat is er te doen?’
‘Ik heb 'n idee! En dit keer het goede!’ juichte Charlie.
‘Zo?’
‘Ik heb het geheim opgelost, vader!’
Professor Loomis trok een grappig meewarig gezicht.
‘Heb je het geheim heus opgelost? Maar, jongen, dat is wel heel erg plotseling.’
‘Wat hindert dat? Ik ben er zeker toch al lang genoeg mee bezig? Kleine Krodl is de kerel, om wien het gaat! Dat is een schurk!’
‘Dat ligt nog al voor de hand,’ zei zijn vader, plagend. ‘Maar wat voert hij dan eigenlijk uit?’
‘Stropen!’ fluisterde Charlie en hij begon zachtjes te lachen. Maar hij werd ontnuchterd door het ongelovige gezicht van zijn vader. ‘Kom, vader, u hoeft heus niet te zeggen, dat u er niets van weet. U hebt dat natuurlijk al lang geraden.’
‘Geraden?’ zei de geleerde langzaam. ‘Maar, beste jongen, jij bent de enige, die hier aan het raden is!’
‘Hoe bedoelt u dat? Denkt u, dat ik het mis heb?’
‘Ik weet het zelfs zeker.’
Charlie noemde snel al zijn bewijzen op.
‘Dat sluit toch allemaal als een bus?’
‘Er zijn meer onschuldigen opgehangen, omdat de bewijzen als 'n bus sloten,’ antwoordde de professor droogweg.
| |
| |
‘O.... dus Krodl is zeker de onschuld zelve?’
‘Neen, dat denk ik nu juist niet. Maar ik kom alleen op tegen de aard van het hem aangewreven misdrijf. Charles, pas op, dat je niet op een dwaalspoor raakt, nu je al zo ver gekomen bent.’
De jongen wist geen raad meer.
‘Maar de gletscher is hun ijskelder,’ hield hij vol, ‘dat kan niet anders. En dan.... weet u nog wel, dat Grote Krodl de eerste dag, dat we hier waren, al bij ons kwam, om ons te waarschuwen, dat we niet van dit water moesten drinken, maar uit de andere stroom?’
‘Zeker.’
‘Nou, dat was natuurlijk daarom. Die bende bewaart het wild ergens op de gletscher en nu zijn ze bang, dat er bloed in het water komt en dat wij dat zullen proeven. Eigenlijk is het zo eenvoudig als wat!’
‘Zeg eens, heb jij dan ooit iets aan ons water geproefd, dat op bloed leek?’
‘Neen. Maar ik was daar ook niet op verdacht. Nu zou ik het misschien wel proeven.’
‘Denk je dat? Nou, laten we dan eens op onderzoek uitgaan!’
Lachend nam Charlie een tinnen kroes op en samen liepen ze naar de gletscher. De jongen schepte een bekervol van het melkkleurige water. Hij dronk langzaam.
‘Het is lastig,’ zei hij, ‘want het is bijna onmogelijk niets bizonders te proeven, als je iets vreemds verwacht.’
‘Maar.... proef je dan iets?’
Charlie nam nog een slok.
‘Om eerlijk te zijn en de waarheid te zeggen, ik proef niets, zo min als ik dat ooit gedaan heb. Hebt u dan wel eens iets bizonders geproefd?’
‘Ja.... Maar iets anders....! Je zou het toch ook moeten merken.... Zout, beste jongen, zout!’
| |
| |
Charlie schreeuwde het uit.
‘Nu weet ik het! Nu ben ik er achter! Die kerels houden dat wild dus niet goed door de kou van het ijs, maar door dit zoute water. Misschien maken ze er wel pekelvlees van, weet ik het? Ja, ja, vader.... ze zijn bang geweest, dat wij dat zout zouden proeven! Mooi zo.... ik win mijn zaak!’
‘Loop niet zo hard van stapel! Waar zijn je bewijzen?’
‘En de koeien dan? En dan zijn er nog meer dingen, die kloppen! Wacht maar eens, tot Franz dit hoort. Zijn koeien zochten dus naar zout, omdat ze dat op de bergwei zo weinig vinden. Franz dacht natuurlijk, dat ze de sporen roken van een of andere spokenkudde van zijn grootvader, maar op slot van zaken was het hun om dat zout te doen!’
‘Daar heb je gelijk in!’
‘Mooi zo, u geeft dus toe, dat ik het geheim van die oude gletscher gevonden heb?’
‘Ik geef niets meer toe dan ik al gedaan heb,’ zei de professor bedaard. ‘Je theorie klinkt heel aardig, maar ik kan er niet mee instemmen, zolang je niet met bewijzen aankomt. De gletscher....’
Charlie luisterde al niet meer. Hij had het hoofd achterover geworpen en keek omhoog naar de geweldige ijsmassa.
‘Een bergplaats ergens in de gletscher!’ fluisterde hij voor zich heen. ‘Dat geeft van alles een verklaring.... En.... al moet ik er de hele zomer verder ook aan besteden, ik zal de bergplaats van die bende weten te vinden!’
|
|