| |
| |
| |
Toelichtingen
Constance Huygens (1602-1667) en Geertruyd Huygens (1599-1680)
Geertruyd en Constance Huygens behoorden als dochters van een hoge Haagse ambtenaar, een van de secretarissen van de Raad van State, tot de jeunesse dorée van Den Haag. Met hun ouders, Christiaan Huygens en Susanna Hoefnagel, en hun twee oudere broers, Maurits en Constantijn, woonden ze sinds 1614 op het deftige Voorhout.
Van Geertruyd en Constance zijn elk drie brieven bewaard gebleven die ze in 1622 aan hun broer Constantijn schreven, toen deze met een gezantschap in Engeland verbleef. Dit was voor de tijd dat hij als secretaris van de stadhouder en als dichter maatschappelijk aanzien zou krijgen. Hun brieven maken een heel spontane indruk: ze bevatten (in hun niet hertaalde vorm) waarschijnlijk een vrijwel directe weergave van de spreektaal in Den Haag uit de vroege jaren twintig.
Christiaan Huygens had het met het taal- en spellingsonderwijs van zijn dochters niet zo nauw genomen als met dat van zijn zoons, die allebei werden opgeleid om later een hoge maatschappelijke functie te kunnen bekleden. De opvoeding van de meisjes kostte dan ook minder dan die van hun broers, wat hun moeder later rechtzette door hun wat meer geld na te laten.
Constantijn Huygens had een speciale band met de intelligente Constance. Zij was het die haar broer na de dood van zijn geliefde vrouw Suzanne bijna dagelijks zou schrijven als hij Frederik Hendrik op diens veldtochten volgde. Constance was toen eigenlijk de enige die begrip had voor zijn problemen, vond hij.
Beide zusters trouwden lang na de dood van hun vader, toen
| |
| |
ze de dertig al gepasseerd waren. Dat was in die tijd en in hun kringen niet heel erg laat: een huwelijk met een in alle opzichten goede partij was voor de familie van beide partners een zaak van grondig overleg. Geertruyd trouwde in 1632 met Philip Doublet, ontvanger-generaal van de Unie, Constance in 1633 met David Leu de Wilhem, een hoge ambtenaar in dienst van de stadhouder.
Constance stierf als eerste, in 1667, het jaar waarin Geertruyd Huygens blind werd. Een jaar daarvoor trouwde Geertruyds enige nog levende zoon, Philip Doublet, met Suzanna Huygens, zijn volle nicht, de enige dochter van Constantijn. Geertruyd stierf in 1680. Als ze deze brieven schrijven zijn de zusters nog jong, ongetrouwd en levenslustig.
| |
Constance Huygens aan Constantijn Huygens, Den Haag, 25 april 1622 7
Dit briefje zonder aanhef, dat Huygens op 2 mei 1622 in Engeland ontving, heeft Constance nog met de familiepost meegegeven. Het ging dan ook om een romantische liefdesgeschiedenis uit haar eigen milieu, waarvan ze nog niet wist dat hij goed zou aflopen. Barbara Duyck, evenals Constance dochter van een zeer hoge ambtenaar en volgens Constances moeder ‘een kribbig dier’, had na de dood van haar vader óf tegen haar zin moeten instemmen met een door haar familie gearrangeerd huwelijk, óf haar geliefde, Nicholas Throgmorton, werd als huwelijkspartner niet geaccepteerd. Misschien vond Barbara's oom, Anthonis Duyck, die pas Oldenbarnevelt als raadpensionaris van Holland was opgevolgd, een Engelse officier in dienst van het Staatse leger niet deftig genoeg, ook al was hij de zoon van een edelman. In zo'n situatie bood schaking een oplossing. Nu riskeerde een man die een vrouw buiten haar wil schaakte zonder dat hij haar direct daarna trouwde, de doodstraf, maar An- | |
| |
thonis Duyck heeft zijn geld kunnen houden: nadat het paar Engeland had bereikt, werd het huwelijk gesloten.
Een zwart pluimpje een veer op een hoed of in het haar, zoals deze in deftige Haagse kringen werd gedragen. In haar voorkeur voor zwart volgt Constance de Franse mode uit die tijd.
| |
Geertruyd Huygens aan Constantijn Huygens, Den Haag, begin september 1622 7
Ook Geertruyd, de oudste van Huygens' twee zusters, gebruikt geen aanhef in deze brief aan haar broer, en doet ook geen moeite om hem volgens de regels van het briefverkeer te tekenen. Ook haar nieuws liegt er niet om. In de zomer van 1622 vestigde de familie Huygens haar hoop op een huwelijk tussen hun oudste zoon, de zevenentwintigjarige Maurits, en een ver nichtje in Amsterdam, de aantrekkelijke, kunstzinnige (en rijke) Suzanne van Baerle, die even oud was als Geertruyd. Maurits, die twee jaar later zijn vader na diens dood zou opvolgen als secretaris van de Raad van State, was aan een huwelijk toe, al lijkt hij zich minder voor de goede zaak te hebben ingespannen dan zijn zusjes. In juli 1622 werd Suzanne met haar twee zusters uitgenodigd om te komen logeren, maar uit de brief van Geertruyd blijkt al dat de vrijage, ondanks alle inspanningen en kosten, niets zou worden. Ook een aardige en dringende brief van vader Christiaan Huygens zou geen resultaat hebben: Suzanne had geen zin in Maurits, die door Geertruyd wel buitengewoon saai wordt voorgesteld. Samen muziek maken en zingen was een zeer geliefde bezigheid van de huwbare jeugd uit de goede burgerij: iemand die niet mee wilde doen gedroeg zich eigenlijk asociaal!
Gelukkig ging Suzanne toch niet verloren voor de familie, zoals Geertruyd vreesde: ruim drie jaar later slaagde Constan- | |
| |
tijn erin om haar het jawoord te ontlokken, maar nu voor hemzelf.
Trello, Dorp Dorothea van Dorp, het buurmeisje van de familie Huygens, en Lucretia van Trello, Dorothea's jonge stieftante, waren goede vriendinnen van Constantijn; zijden behang kleden of doeken waarmee men indertijd kamerwanden bedekte; de Kenenburg landgoed van de Van Dorps bij Delft; een neutrale plaats noch tot het grondgebied van de Republiek, noch tot dat van de Spaanse Nederlanden behorend. Pas in 1629 zou Frederik Hendrik door de verovering van 's-Hertogenbosch het gebied om die stad bij de Republiek trekken; mijnheer Hubert iemand uit de directe omgeving van de familie Huygens, die vaker wordt genoemd.
| |
Susanna Hoefnagel (1561-1633)
Susanna Hoefnagel was een vrouw om van te houden. In Antwerpen geboren als jongste van de twaalf kinderen van de rijke koopman Jacob Hoefnagel en Elizabeth Vezeler, had ze al jong de ellende van de oorlog met Spanje meegemaakt en ook later wist ze zich in moeilijke persoonlijke omstandigheden staande te houden. Zoals velen van hun medeburgers waren ook de Hoefnagels nog voor de val van Antwerpen in 1585 uit de stad vertrokken en hadden zij zich als immigranten buiten de nu geheel Spaanse Zuidelijke Nederlanden gevestigd. De familie woonde eerst een tijd in Noord-Duitsland, van waaruit Susanna naar Holland verhuisde om op haar eenendertigste te trouwen met de twaalf jaar oudere Christiaan Huygens. Ook deze had, als een van de secretarissen van Willem van Oranje, de eerste fasen van de oorlog tegen Spanje aan den lijve meegemaakt; na de dood van Oranje werd hij in Den Haag secretaris van de Raad van State.
| |
| |
In Den Haag woonde Susanna met haar maatschappelijk zeer gerespecteerde echtgenoot en zes kinderen (de zoons Maurits en Constantijn en de dochters Elisabeth, Geertruyd, Catharina en Constance) eerst in de Nobelstraat. Daar kregen de jongens van hun vader en speciale leermeesters een grondige intellectuele, muzikale en sociale opvoeding, terwijl de meisjes door hun intelligente en energieke moeder ongetwijfeld werden getraind in het leiden van een voornaam huishouden. In 1612 stierf de toen veertien jaar oude Elisabeth: een groot verdriet voor de ouders, die nog jarenlang haar sterfdag herdachten. Zes jaar later, toen ze al enkele jaren op het Voorhout woonden, zouden zij ook Catharina verliezen. Intussen groeiden de andere kinderen voorspoedig op, en ontwikkelde vooral de zeer begaafde Constantijn zich al jong tot de trots en hoop van het gezin.
Buren op het Voorhout waren het gezin van François van Aerssen, Heer van Sommelsdijk, de rijkste man van Den Haag, die onder andere ambassadeur van de jonge Republiek in Parijs was geweest, en dat van de ook zeer welgestelde Sara van Trello, de weduwe van Frederik van Dorp, met wiens dochter Dorothea Constantijn Huygens jarenlang zeer bevriend was.
Susanna Hoefnagel werd in 1624 weduwe en overleefde haar man ruim negen jaar. Haar sterke persoonlijkheid en haar gehechtheid aan haar tweede zoon spreken uit de brieven die ze aan Constantijn schreef toen die in Engeland was: één uit 1622 en een serie persoonlijke, deels dagboekachtige brieven na de dood van haar man in 1624. Ze gaan over het wel en wee in haar dagelijks leven, met nieuws over allerlei familieleden en vrienden en over de politieke gebeurtenissen in deze tijd.
| |
| |
| |
Susanna Hoefnagel aan Constantijn Huygens, Den Haag, begin oktober 1622 10
In december 1621 was Constantijn Huygens voor de tweede maal in Londen, als secretaris van een gezantschap van de Staten-Generaal onder leiding van François van Aerssen. Het gezantschap moest de Engelse koning winnen voor militaire hulp aan de protestantse Duitse staten in hun strijd tegen de katholieke Habsburgse keizer en zijn bondgenoten, waarbij de Republiek ook betrokken was. Constantijn werd intussen door zijn familie (onder anderen door zijn broer Maurits, die toen al verbonden was aan de secretarie van de Raad van State, maar ook door zijn moeder) over de gebeurtenissen in Holland geïnformeerd.
Na het einde van het Twaalfjarig Bestand had de Spaanse generaal Spinola de stad Bergen op Zoom omsingeld, een beleg dat hij door de nadering van een ontzettingsleger na anderhalve maand (op 2 oktober 1622) weer moest opbreken. Deze plotselinge aftocht, waarbij veel wapentuig was achtergelaten, verwekte in de Republiek zo'n algemene vreugde dat men in kerken in alle steden openbare gebedsstonden hield en 's avonds het algemene klokgebeier werd gevolgd door feestelijke verlichting en vuurwerk. Deze overwinning is onder andere bekend geworden door het lied ‘Merck toch hoe sterck’ in de bundel Neder-Lantsche Gedenck-clanck (1626) van Adriaan Valerius. Dankzij correspondentie met haar nicht Isabella Alewijn, die nog in Antwerpen woonde, kon Susanna haar zoon ook op de hoogte stellen van de reacties op het oorlogsnieuws in de Zuidelijke Nederlanden.
Broer zo sprak Susanna tot en over haar zoons; stormhoed een eenvoudige helm die men bij bestormingen droeg als bescherming; deze diende nu als trofee of bewijsstuk voor de overwinning; de hinkende bode het juiste, in dit geval onheilsbericht (van
| |
| |
een trage bode). De belegering van Antwerpen was op zo augustus 1585 beëindigd door overgave aan de Spanjaarden; de koningin de protestantse koningin Elisabeth van Bohemen, dochter van de Engelse koning, die in 1620 met haar man Frederik v naar Den Haag was uitgeweken, waar zij woonde aan de Kneuterdijk; sinds Heidelberg het protestantse Heidelberg was in september 1622 veroverd door het leger van de Duitse keizer; kun Ignatius Ignatius' van Loyola, stichter van de jezuïetenorde, werd in 1622 heilig verklaard; staken om vuurtonnen op te zetten; de stad Antwerpen, waar tijdens het beleg de boeren uit de omgeving van Bergen op Zoom een toevlucht hadden gezocht; aalmoezeniers armenvaders (in Antwerpen katholieke geestelijken); Jacobus Jacobus i, koning van Engeland; juffrouw Dorp Dorothea van Dorp.
| |
Susanna Hoefnagel aan Constantijn Huygens, Den Haag, 27 februari-6 maart 1624 12
In het begin van het jaar, op 7 februari, stierf Susanna's echtgenoot Christiaan, op tweeënzeventigjarige leeftijd. Op 26 maart ging Constantijn opnieuw met een gezantschap van Van Aerssen naar Engeland, waar hij door het slechte weer echter pas op 5 maart aankwam. Zijn moeder moest nu in haar rouwperiode praktisch zonder hulp de nalatenschap regelen, omdat haar oudste zoon Maurits, die zijn vader was opgevolgd, niet veel tijd had. Ook had ze de zorg voor het vinden van een nieuw huis. In deze eerste dagboekachtige brief aan Constantijn informeert Susanna hem Over de onjuiste oorlogsberichten die in Antwerpen circuleerden, over familiefinanciën en Haagse nieuwtjes, maar het verlangen naar zijn aanwezigheid en het verdriet om haar man klinken daartussen steeds door.
| |
| |
het windvaantje waarschijnlijk op het huis, waaraan Susanna kon zien of er een voor Huygens' schip gunstige (oosten)wind waaide; de Raad de Raad van State, waarbij Maurits nu als secretaris werkte; de oorlog in Friesland de noordoostelijke provincies van de Republiek werden nog steeds bedreigd door Spaanse en Duitse troepen; Stakenbroek een generaal van het Staatse leger; de garde een speciale groep militairen (lijfwacht van de stadhouder?), die dus direct vanuit Friesland naar Den Haag is teruggegaan. Stadhouder Maurits volgde twee dagen later; Jacques Jacques Buycx, de echtgenoot van nicht Isabella; Sint-Pieters stoel het gezag van de paus (als triomfator over de opstandige protestantse Nederlanden); de Hertogin de landvoogdes van de Spaanse Nederlanden, Isabella, weduwe van aartshertog Albrecht; Bergen op Zoom zie Susanna's brief van oktober 1622; Du Maurier de Franse ambassadeur in Den Haag, die wegens een machtswisseling binnen de Franse ambtelijke top werd vervangen, evenals de andere Franse ambassadeurs; drost Hooft de dichter P.C. Hooft, die als drost van Muiden gevangenen ter berechting door het Hof van Holland naar Den Haag voerde; plaatsje aan het Voorhout broer Maurits zocht via de heer Van Hardenbroek kennelijk een eigen onderkomen, om zelfstandig, niet meer thuis te wonen; zijn handschoen thuisgebracht (waarschijnlijk) een som geld betaald, als gift aan de verhuurder; Hendrik van den Bergh deze had in Spaanse dienst een inval gedaan in de Veluwe; in Utrecht prins Maurits was naar Utrecht gegaan, om te zorgen voor het openhouden van de rivieren; brandschatting bij Brussel in mei 1622 had Frederik Hendrik bij een inval in Brabant enige dorpen bij Brussel in
brand gestoken; Kesseler een familielid van de Hoefnagels, met wie Christiaan Huygens in contact stond met betrekking tot Susanna's rechten op familiezit op Spaans grondgebied; het laken de ramen van een sterfhuis werden tijdens de rouwperiode bedekt met zwarte doeken; landgoed buiten Antwerpen De Lataarnhof, op een deel waarvan Susanna recht had; velours een ijlbood- | |
| |
schap ter elfder ure, buiten op de brief: zwart fluweel, voor rouwkleding. Op 22 maart schrijft Susanna dat het velours goed is aangekomen en dat men snel aan het naaien is geslagen.
| |
Susanna Hoefnagel aan Constantijn Huygens, Den Haag, 25-29 maart 1624 18
Na de dood van haar man zocht Susanna een koopwoning. Het werd een duur, fraai, nog niet eens helemaal afgebouwd huis, dat evenals haar vorige huurhuis aan het Voorhout stond, tegenwoordig nr. 44. Susanna blijkt ook zichzelf ervan te willen overtuigen dat het vele geld toch echt goed besteed was: ze verzekert Constantijn ervan dat iedereen het een zeer geslaagde koop vond, dat ze andere gegadigden en recente kopers van andere huizen had afgetroefd, en dat het huis de vergelijking met het kennelijk alom bewonderde Haagse huis van de beheerder van het stadhouderlijk hof (de ‘kastelein’) zeker kon doorstaan. Haar brief gunt ons een boeiende blik op koopzorgen die niet echt verschillen van de huidige. Het lukte zelfs om al in mei te verhuizen.
Sypenes Cornelis van Sypenes (uit Zijpe), een goede vriend en zaakwaarnemer van de familie Huygens, met wie Maurits al eerder huizen was gaan kijken; Voocht de eigenaar van het te kopen huis, die dit ook had laten bouwen; Boelen de eigenaar van het huurhuis waarin Susanna nu woont; deze had dit huis niet willen verkopen; Dedel Johan Dedel, die ruim een jaar tevoren was getrouwd met Susanna's nichtje Isabeau (Belletje) de Vogelaer; Baib de echtgenote van Boelen; meisjes de dienstmeisjes; Jacobus de Engelse koning, met wie het gezantschap van Huygens onderhandelde.
| |
| |
| |
Susanna Hoefnagel aan Constantijn Huygens, Den Haag, 14 mei 1624 22
Verhuizing en inrichting van het nieuwe huis gaven Susanna veel werk en er was geen tijd meer voor lange journalen. Constantijn werd nu trouwens snel thuis verwacht, al duurde dat nog tot 6 juli. Nieuws over bruiloften was echter altijd interessant: dat waren belangrijke sociale evenementen, waarop ook de nog huwbare jeugd elkaar regelmatig ontmoette. Gelukkig kon Geertruyd, die keelpijn had gehad, nu toch mee met Maurits naar de bruiloft van hun nieuwe overbuurman, Reinier Casembroot. Hierover had Susanna al in een vorige brief geschreven.
Voocht de vorige eigenaar van Susanna's nieuwe huis, die kennelijk nu in haar vorige huis woont, namelijk dat van Boelen; prins Hendrik Frederik Hendrik, die in 1625 zijn broer Maurits zou opvolgen als stadhouder en opperbevelhebber van het Staatse leger; koning en koningin de koning en koningin van Bohemen, die nu in ballingschap in Den Haag woonden.
| |
Susanna Hoefnagel aan Constantijn Huygens, 10 juni 1624 24
Weer een korte brief van Susanna, die (waarschijnlijk door alle inspanningen) flink ziek is geworden en er ook mentaal slecht aan toe is. Zij heeft dit keer vooral een zakelijke bedoeling: of Constantijn toch maar kurken wil meebrengen voor haar bierkannetjes, hoewel: veel liever had ze dat hij nu eindelijk eens thuiskwam! Gezien de zeer slechte kwaliteit van het water was het drinken van bier in Susanna's tijd voor iedereen een dagelijkse behoefte, ook aan het hof. In gegoede kringen dronk men aan tafel ook wijn. Susanna zal haar kurken wel gekregen hebben, want Constantijn kwam pas op 6 juli weer thuis.
| |
| |
gepurgeerd purgeren en aderlaten waren bekende therapieën bij veel ziekten; Olivier de persoonlijke knecht van Constantijn Huygens; als Jacobus weer begint als de Engelse koning weer nieuwe bezwaren aanvoert tegen het bondgenootschap waarover het gezantschap met hem onderhandelt.
| |
Dorothea van Dorp (1593-1657)
Dorothea van Dorp kon met haar levendige geest tegen haar jeugdvriend Constantijn op. Ze was de dochter van een van de belangrijkste leiders van de geuzen, Frederik van Dorp, die aan het einde van zijn leven gouverneur van Tholen was. In haar jeugd verloor ze haar moeder, waarna ze werd opgevoed door Van Dorps tweede vrouw, Sara van Trello. Na de dood van Dorothea's vader in 1612 vestigde deze zich met haar drie stiefkinderen en één eigen zoon aan het Voorhout in Den Haag. Daar werden zij in 1614 buren van de familie Huygens. De kennismaking tussen de vrolijke en energieke Dorothea en de drie jaar jongere Constantijn, beiden lid van de gereformeerde kerk, liep uit op een verliefdheid, die tot Huygens' spijt van Dorothea's kant niet lang duurde. Wel bleef er een hechte vriendschap bestaan, die blijkt uit gedichten en een vijftal (Franse) brieven van hem voor haar en uit de elf brieven van Dorothea aan haar vriend die bekend zijn. In 1623 liet ze zelfs aan Lady Mary Killigrew, bij wie Huygens tijdens een verblijf in Engeland veel thuiskwam en die ook in Dorothea was geïnteresseerd, weten dat die gevoelens van vriendschap nooit zouden veranderen.
Constantijn trouwde inderdaad niet met zijn jeugdliefde, maar met de begaafde Amsterdamse Suzanne van Baerle. Omdat Dorothea's twee broers Arend en Philips op hun beurt een huwelijk sloten met twee van Suzannes zusters (hun wereld was klein!), werden ze toch nog familie van elkaar en zagen ze elkaar nog geregeld. Dorothea zelf is nooit getrouwd.
| |
| |
| |
Dorothea van Dorp aan Constantijn Huygens, Den Haag, 24 maart 1624 26
Eind februari 1624, kort na de dood van zijn vader, was Huygens opnieuw met een gezantschap naar Engeland vertrokken. Uit die tijd dateren zes bekende brieven van Dorothea; jammer genoeg geen van Huygens, hoewel we uit haar reacties kunnen opmaken dat hij haar zowel over het verloop van de diplomatieke missie schreef als openhartige confessies deed over prostituees. Dorothea was sterk betrokken bij het wel en wee van haar ‘Song’ (het koosnaampje waarmee ze elkaar aanspraken). Ook de relatie met Lady Mary Killigrew, bevestigd door cadeautjes, wilde ze graag voortzetten. Vanuit Den Haag, waar ze Huygens' moeder veel gezelschap hield, informeerde ook zij Constantijn over de lopende nieuwtjes, waaronder het afbreken van een huwelijksonderhandeling ten behoeve van haarzelf. Ze wist tijdens het schrijven van deze brief alleen nog niet dat Huygens' moeder de volgende dag een huis zou kopen. Wel blijkt dat er toen al druk gespeculeerd werd over een eventueel huwelijk tussen Frederik Hendrik en Amalia van Solms, dat pas een jaar later werd afgekondigd.
doodsgevaar wegens de mist had Huygens een gevaarlijke overtocht gehad, die wel ruim een week had geduurd; omdat de achterblijvers geen bericht kregen was iedereen (ook Huygens' moeder) zeer ongerust geweest; Gods kerk Dorothea was evenals Huygens lidmaat van de calvinistische staatskerk, waar sinds de synode van 1618/1619 de remonstranten uit gebannen waren; de kerk de Franse kerk op het Binnenhof (de hofkapel), waar Jean d'Espagne vanaf 1620 predikant was; Orange het Zuid-Franse prinsdom van de stadhouder, die zijn hofprediker dus een tijdje uitleende aan de gemeente aldaar; Cats de Zeeuwse dichter Jacob Cats, sinds 1623 raadpensionaris van Dordrecht en een goede relatie van Huygens; in 1622 bezorgde hij de eerste
| |
| |
editie van Huygens' gedichten 't Voor-hout en Costelick Mal; goed lezen dat wil zeggen goed lezen van moeilijk schrift; secretaris van de secretaris Maurits was zijn vader opgevolgd als secretaris van de Raad van State; kornalijnen edelstenen; uit de volgende brief van Dorothea blijkt dat deze haar dan door Lady Killigrew zijn toegestuurd; als dat van de Song Constantijn en Dorothea hadden indertijd ringetjes uitgewisseld; Sypenes Cornelis van Sypenes, met wie Huygens' moeder de volgende dag huizen ging bekijken; West-Indië in 1621 was de West-Indische Compagnie opgericht, die het monopolie kreeg op handel en verkeer met Noord- en Zuid-Amerika en Zuid-Afrika; Trello Lucretia van Trello, Dorothea's jonge stieftante, die in Delft of Gouda woonde en ook een vriendin was van Huygens; Dimmer Jenne Dimmer, dochter van Erik Dimmer, lid van de Raad van de Prins en een goede vriendin van Dorothea; het Engelse boekje Dorothea beheerste het Engels waarschijnlijk niet goed genoeg naar haar zin. Het handschrift van de twee bewaarde brieven van haar aan Lady Killigrew is dat van Huygens; zij lijken eerder voorbeeldbrieven dan afschriften te zijn.
| |
Dorothea van Dorp aan Constantijn Huygens, Den Haag, 30 april 1624 28
Intussen had Huygens' moeder een huis gekocht en wilde Lady Killigrew, die heel aardig de begeerde edelstenen had gestuurd, graag een portret van Dorothea hebben. Dorothea vindt haar gezicht alleen niet erg mooi. Ze zorgt voor een hond voor Huygens en heeft nu ook goed nieuws te vertellen over haar broer Philips, die als hoge marineofficier van de Zeeuwse admiraliteit met succes een konvooi had geleid dat koopvaardijschepen moest beschermen tegen een aanval van de Duinkerker kapers.
| |
| |
meester Michiel Michiel Jansz van Mierevelt, de meest gevierde portretschilder van zijn tijd en onder andere hofschilder van de Oranjes. Helaas is zijn portret van Dorothea niet bewaard; La Rochelle in deze Franse stad hadden opstandige hugenoten zich verschanst. De Republiek, een toenmalige bondgenoot van Frankrijk, had luitenant-admiraal Willem Haultain daarheen gezonden om militaire hulp te bieden, waarna Philips, die ook mee was, op de terugweg succesvol slag had geleverd met de Duinkerker kapers; de graaf van Mansfeld Ernst van Mansfeld, die in Engeland troepen moest recruteren voor de strijd van de Duitse protestanten tegen de Habsburgers.
| |
Dorothea van Dorp aan Constantijn Huygens, Den Haag, 12 mei 1624 30
Meer Haags societynieuws van Dorothea en ook over broer Philips. Dorothea laat zich weer van haar regelende kant zien, of het nu om honden gaat of om een goed woordje van Huygens voor Anna Colve. Met haar vrijers wordt het weer niets.
die lieve brus een koosnaampje voor Lady Killigrew; Fijtje Reyers de dienstbode van de familie van Jenne Dimmer, Dorothea's vriendin; sachet zakje met welriekende stoffen om tussen kleding en dergelijke te leggen; de jongen de assistent om wie Huygens in een eerdere brief gevraagd had; juffrouw Colve Anna Colve, het achternichtje van Noel de Caron, ambassadeur van de Staten-Generaal te Londen, dat zou trouwen met Pierre de Beaufort, die in 1625 hofmeester van Frederik Hendrik werd; Mannemaker Adriaan van Mannemaker, een Zeeuws diplomaat; de ambassadeur Benjamin Aubery Du Maurier, die tot 1624 Frans gezant was in Den Haag; Mylady misschien de verloofde van Carleton, de Engelse ambassadeur; mijn twee broers Philips en Arend van Dorp; de koningin de koningin van Bohe- | |
| |
men, Elizabeth Stuart, die met veel zwier hof hield in Den Haag; hertog van Holstein Johan Adolf, hertog van Holstein; Philips zie Dorothea's vorige brief; de heren van de admiraliteit Philips was in dienst van de admiraliteit van Veere. De ketting ontving hij voor zijn moedige gedrag in de strijd bij La Rochelle en met de Duinkerker kapers, waarna hij mocht hopen op een promotie tot vice-admiraal; jonkheer Willem Willem van Nassau, een onwettige zoon van prins Maurits, die in 1625 admiraal van Holland zou worden; prins Hendrik Frederik Hendrik.
| |
Dorothea van Dorp aan Constantijn Huygens, Den Haag, 23 mei 1624 32
In deze brief laat Dorothea zichzelf zowel van haar hartelijke, toegewijde kant zien (tegenover Constantijn en Mary Killigrew) als van haar onvriendelijke zijde. Ze is bezorgd over de gemoedstoestand van haar melancholische vriend, ze doet weer haar best voor Anna Colve en put zich uit in betuigingen van grote genegenheid voor de Engelse lady, die zich zo voor haar interesseerde, maar een paar andere vrouwen kan ze duidelijk niet uitstaan. Speelde jaloezie een rol? De lelijke vrouw was immers twee jaar tevoren getrouwd met Thomas Edmond, een officier en oude vriend van Dorothea, voor wie zij in 1620 kennelijk zoveel had gevoeld dat Constantijn haar waarschuwde om zich niet te vergooien. Met de net getrouwde en al zwangere Anna Roemers Visscher was Huygens vijf jaar tevoren een literaire relatie aangegaan. Van haar hield Dorothea beslist niet, maar ook over Lucretia van Trello, haar jeugdige stieftante en eveneens een vriendin van Huygens, spreekt ze niet echt aardig. De Amsterdamse Suzanne van Baerle, om wie Maurits Huygens twee jaar tevoren tevergeefs had geworven, valt wel zeer in de smaak van Dorothea, maar ze kon ook nog niet weten dat die drie jaar later Constantijns bruid zou worden.
| |
| |
stalen voortreffelijke; Colfje Anna Colve, zie de vorige brief; juffrouw Dedel Isabeau de Vogelaer, een nicht van Huygens, die in februari was getrouwd met Johan Dedel; Van Uffelen Hieronymus van Uffelen, die op 4 juni zou trouwen met een zuster van Isabeau de Vogelaer; Baereltje Suzanne van Baerle; Haar Genade er staat: ‘haar goede gratie’, een vertaling van ‘Her Grace’; juffrouw Dimmer waarschijnlijk de moeder van Dorothea's vriendin Jenne; het water de waterzucht; de koningin de koningin van Bohemen, die in Den Haag hof hield.
| |
Maria van Reigersberch (1589-1653)
Maria van Reigersberch, dochter van de burgemeester van Veere, is als moedige echtgenote van de beroemde balling Hugo de Groot de beroemdste van onze briefschrijfsters. De brieven die van haar bewaard waren, werden al in 1857 in een aparte uitgave gepubliceerd, in 1902 gevolgd door een nieuwe editie waarin ook de brieven aan haar waren opgenomen. Men kende toen al ruim tachtig brieven van Maria: alle aan haar man of aan haar broer en een aan de vrouw in wier huis in Gorinchem De Groot uit zijn beroemde kist stapte, toen hij ontsnapt was uit zijn gevangenis.
De jonge Maria trouwde in 1608 met een zes jaar oudere man die toen al wegens zijn veelzijdige, juridische en theologische geleerdheid in binnen- en buitenland bekend was. In 1613 werd De Groot, die tevoren in Den Haag advocaat-fiscaal bij het Hof van Holland was geweest, benoemd tot pensionaris van Rotterdam en in die functie raakte hij verwikkeld in het politiek-religieuze conflict tussen raadpensionaris Oldenbarnevelt en stadhouder Maurits. Toen hij, meegesleept in Oldenbarnevelts val, in mei 1619 veroordeeld werd tot levenslange gevangenisstraf in het slot Loevestein, bleef Maria trouw en kloekmoedig: niet alleen verdedigde ze zijn belangen waar en wanneer ze maar kon,
| |
| |
maar ze zorgde er ook voor dat hij op 22 maart 1621 in een boekenkist kon ontsnappen. Het gezin had toen vijf jonge kinderen, geboren in de jaren 1611 tot 1618: Cornelia, Cornelis, Pieter, Maria en Dirk. Terwijl De Groot in Parijs tevergeefs hoopte op eerherstel, reisde de energieke Maria als zijn zaakwaarneemster heen en weer naar het vaderland, terwijl ook de hele zorg van het Parijse huishouden en voor de jongens die ver van huis in de Republiek een opleiding kregen, op haar neerkwam.
Toen haar echtgenoot in 1634 een benoeming tot ambassadeur van Zweden in Frankrijk accepteerde, betekende dat geen einde van de familie- en geldzorgen. Weliswaar werd Maria in de poëzie van Joost van den Vondel en die van haar eigen man al tijdens haar leven vereeuwigd als een model van moed, toewijding en huwelijkstrouw, een vrouw die volgens Vondel ‘duizend mannen te erg’ was, maar uit haar brieven blijkt dat ze steeds verbitterder werd over haar moeizame leven en de in haar ogen mislukte opvoeding van haar zoons. Na de tragische dood van haar man in 1645 bleef ze nog een paar jaar in Parijs, waarna ze in 1653 in Den Haag overleed.
Nog eeuwen na haar dood werd Maria (aan de zijde van haar echtgenoot) in geschiedwerk, schoolboekjes, romans, gedichten, schilderijen en prenten vereerd als navolgenswaardig voorbeeld voor liefhebbende vrouwen.
| |
Maria van Reigersberch aan Hugo de Groot, Den Haag, 15 september 1611 35
Deze brief (de eerste die van Maria bekend is) dateert uit de tijd dat Hugo de Groot als afgevaardigde van het Hof van Holland in Emden verbleef. Maria verlangt naar haar echtgenoot, maar zegt niets over hun dochtertje Cornelia, dat dan bijna een halfjaar oud is.
| |
| |
Casaubon de Franse geleerde Isaac de Casaubon, die sinds kort in Londen woonde; Diodati Theodorus Diodati, een uit Genève afkomstige medicus te Londen; juffrouw Van Dorp het is niet duidelijk welk lid van de Haagse familie Van Dorp bedoeld wordt; mijn moeder Maria Nicolai was sinds 1602 weduwe van Pieter van Reigersberch.
| |
Maria van Reigersberch aan Hugo de Groot, Veere, 31 augustus 1621 35
Nadat De Groot op 22 maart 1621, dankzij de doortastendheid van zijn vrouw en hun dienstmeisje Elsje van Houweningen, uit zijn gevangenis was ontsnapt, vluchtte hij via Antwerpen naar Parijs. Maria, die in Loevestein was achtergebleven, kreeg pas na enige tijd toestemming van de Staten om het slot te verlaten. Het duurde nog tot half september voor ook zij met haar gezin en personeel naar Parijs kon komen, onder andere omdat ze in Holland en Zeeland eerst de nodige zaken moest afhandelen. De Groot had zich in Parijs direct gezet aan het schrijven van een felle zelfverdediging, die na publicatie bij de Hollandse regering veel kwaad bloed zou zetten. Uit deze brief kan blijken dat Maria daarvoor nu al bang was.
een van mijn broers Johan, David of Nicolaas van Reigersberch, die allen hoge bestuurlijke ambten bekleedden; oorlogsschip Maria zou vanuit Veere overzee naar Frankrijk vertrekken, veiligheidshalve (in verband met de hervatte oorlog met Spanje) met een (zeil)schip van de admiraliteit; het boek van Bor Pieter Bors De Nederlantsche oorloghen, Leiden 1621; de historie Adriaan van Meerbeecks Chronycke van de gantsche werelt ende sonderlinghe van de seventhien Nederlanden, Antwerpen 1620. De Groot was ook zelf bezig geweest met het schrijven van een geschiedenis van de Nederlandse Opstand.
| |
| |
| |
Maria van Reigersberch aan Hugo de Groot, Middelburg, 25 juni 1624 36
De eerste jaren in Parijs confronteerden het gezin De Groot al direct met financiële problemen. Weliswaar beloofde de Franse regering De Groot een jaargeld, maar dat werd in de regel pas na veel getrouwtrek uitbetaald.
Maria ging vanuit Parijs verschillende keren naar de Republiek. De eerste keer, in 1624, bracht zij haar elfjarige oudste zoon Cornelis onder bij De Groots ouders in Delft, waar de jongen voorlopig zijn schoolopleiding zou voortzetten. Haar voornaamste doel was echter haar deel van de verbeurdverklaarde goederen los te krijgen, te onderhandelen over uitbetaling van het salaris waarop haar man (die officieel nog steeds pensionaris van Rotterdam was) recht had en om de mogelijkheid van een eerherstel af te tasten.
In deze brief doet Maria aan haar man verslag van het begin van haar reis, die begon met een verblijf bij haar familie in Zeeland en hernieuwd contact met hoge bestuursambtenaren die De Groot een goed hart toedroegen. Het blijkt dat Maria vanuit het verre vaderland ook nog steeds bezig is met het Parijse huishouden, waar vaak logés waren: er moeten daar flinke hoeveelheden confitures gemaakt worden (een bekende lekkernij in droge vorm of als gelei) en ze moet zelf rekeningen betalen.
Lillo regio op de linkeroever van de Schelde die in handen van de Republiek was gebleven; broeder Campe mr. Jacob Campe, echtgenoot van Maria's zuster Martha. Hij was burgemeester van Veere en onder andere lid van de Gecommitteerde Raden van Zeeland; via hem kon Maria bij een van de andere leden van de Raad logeren; zuster Bloncke Maria's andere zuster, Susanna, die twee jaar tevoren weduwe was geworden; mijn broer Johan van Reigersberch, die kort tevoren was hertrouwd met een dochter van de burgemeester van Middelburg, Jacob de
| |
| |
Waert; mijnheer Beaumont mr. Simon van Beaumont, sinds 1611 eerste pensionaris van Middelburg; dichter en onder andere gastheer van Anna Roemers Visscher, toen zij in 1622 in Middelburg logeerde; onderhandelingen waarschijnlijk over de beoogde verovering van La Rochelle, het hugenotenbolwerk in Frankrijk; de heer Van Valkenburg Johan de Hertoghe van Osmael, heer Van Valkenburg, gouverneur van Orange en afgevaardigd naar het Franse hof; de ambassadeurs namelijk de drie afgevaardigden van de Republiek die onderhandelden met kardinaal Richelieu, de Franse eerste minister; Willem Willem van de Velde, knecht en leerling van De Groot, die evenals Elsje van Houweningen tot het huishouden van de De Groots hoorde en met hen meegegaan was naar Parijs. Samen met De Groot gaf hij les aan Cornelis; uw vader Johan de Groot, burgemeester van Delft; Elsje Elsje van Houweningen, het toegewijde dienstmeisje van de familie De Groot; glaasjes glazen potten of (weck)flessen; Pieter Maria's tweede zoon Pieter was tijdens haar verblijf in Holland ernstig ziek; neef Graswinckel Dirk Graswinckel, literator en advocaat, die een tijd bij de De Groots logeerde; in de galère in de problemen (?).
| |
Maria van Reigersberch aan Nicolaas van Reigersberch, Parijs, 11 november 1628 39
Nadat stadhouder Maurits in 1625 was opgevolgd door zijn broer Frederik Hendrik, die De Groot welgezind was, hoopte die dat hij nu volledig eerherstel zou kunnen krijgen. Dat was echter niet het geval. Vrienden wezen erop dat hij daartoe eerst openlijk vergiffenis zou moeten vragen aan de Staten, maar noch hij noch Maria wilden hier iets van weten. Intussen kregen zij regelmatig logés en bezoek uit het vaderland, terwijl Maria voor vrienden en familieleden bestellingen voor kleding en andere zaken volgens de laatste Franse mode uitvoerde. Nicolaas
| |
| |
van Reigersberch, inmiddels lid van de Hoge Raad en De Groots zaak zeer toegedaan, hield de De Groots uitvoerig op de hoogte van de gebeurtenissen in de Republiek. In deze brief, geschreven op de achterkant van een brief van De Groot aan haar broer, doet Maria verslag van politieke discussies met Nederlandse gasten bij hen thuis: over de rol van Oldenbarnevelt, beschuldigingen aan het adres van zijn medestanders, de arminianen, en over een debat, waarin Maria een overtuigde tegenstander van de arminianen door de theologische mand heeft laten vallen.
kleed waarschijnlijk een pak, met ingeweven bloemen of strepen en omzoomd met sierranden; neef Campe mr. Jacob Campe, de zwager van Nicolaas en Maria van Reigersberch; neef Vosbergen Caspar van Vosbergen jr., die wel tot de familie, maar niet tot de geestverwanten van De Groot behoorde; nicht Pieternel een dochter van Jacob Campe; La Rochelle de stad van de hugenoten, die door Richelieu was ingenomen; de Advocaat Johan van Oldenbarnevelt, landsadvocaat van Holland, die in mei 1619 was terechtgesteld; van de admiraliteit een paar jaar tevoren waren enige raden van de Admiraliteit van Rotterdam, die schuldig waren aan diefstal van gelden van het land, alleen veroordeeld tot geldboetes en vergoeding van het gestolene; arminianen de politieke strijd tussen Oldenbarnevelt en Maurits was begonnen met een religieus conflict tussen twee Leidse hoogleraren, Arminius en Gomarus. Arminius stelde heil of verdoemenis niet afhankelijk van een onwrikbaar godsbesluit, maar van de keuze van de mens zelf om Gods genade te accepteren of te verwerpen. Gomarus daarentegen geloofde in een absolute voorbeschikking (de leer van de predestinatie); Zijne Excellentie prins Maurits; daar niets aan kon doen namelijk aan het feit dat hij een moordenaar was, als consequentie van de predestinatie; alle vrienden de hele familie; de vader Caspar van Vosbergen sr.
| |
| |
| |
Maria van Reigersberch aan Nicolaas van Reigersberch, Parijs, 24 maart 1630 41
De situatie in Parijs werd hoe langer hoe slechter. Er was nog steeds geen zicht op onvoorwaardelijk eerherstel en geen einde aan de geldproblemen, die nijpend bleven omdat het gezin aan zijn stand verplicht was om op grote voet te leven. Ook de zoons Pieter en Dirk werden voor hun opleiding naar Holland gestuurd, wat nieuwe kosten en vervreemding van hun ouders inhield. Hoewel ze het contact met hun welgezinde relaties in de Republiek niet wil laten verslappen, houdt Maria er al ernstig rekening mee dat haar man in dienst zal treden van een vreemde mogendheid. In deze brief aan haar broer spreekt zij haar zorgen over geld en opvoeding uit en vraagt hem onder andere om bemiddeling inzake de haar toekomende inkomsten (uit Zeeuwse aandelen). Ze wijst hem er ook op dat hij meer geld te besteden heeft voor fraaie aankleding van zichzelf en zijn huis dan zij.
Van Borsselen Philibert van Borsselen, rentmeester-generaal van Zeeland Beooster Schelde; behangsel stoffen die aan wanden, deuren, over bedden en dergelijke werden opgehangen, vaak prachtig gemaakt, met allerlei franjes en sierranden; Reael Laurens Reael, de vroegere gouverneur-generaal van Indië en de geletterde vriend van onder anderen P.C. Hooft; d'Or François d'Or, vroeger remonstrants predikant te Sedan, die nu Franse les gaf in Parijs; Polyander de theoloog Johannes Polyander à Kerckhove, hoogleraar in Leiden, die, hoewel contraremonstrant, samen met zijn vrouw Maria hartelijk was komen begroeten bij haar bezoek aan Holland in 1624.
| |
| |
| |
Maria van Reigersberch aan Nicolaas van Reigersberch, Parijs, 11 oktober 1630 44
Het bericht van haar broer dat de plaats van pensionaris van Rotterdam, die na De Groots gevangenneming steeds vacant gehouden was, op last van Frederik Hendrik toch weer bezet zou worden, en nog wel door hun goede vriend Simon van Beaumont, stemde Maria uiterst bitter. De Groots positie in Parijs, die deels berustte op de verwachting dat hij zijn ambt zou hervatten, zou daardoor ondermijnd worden. Zonder zaken en mensen bij name te noemen, voor het geval haar brief in verkeerde handen zou vallen, dringt Maria er bij Nicolaas op aan om de stadhouder op andere gedachten te brengen. Geschikte huwelijken, zowel voor de dan negentienjarige Cornelia als voor Nicolaas zelf, blijken ook moeilijk te regelen, terwijl dat toch van het hoogste belang was voor de familie. Als dochter van een banneling waren Cornelia's huwelijkskansen in het vaderland klein, maar zolang de De Groots toch nog hoopten op terugkeer, was een huwelijk met een Franse katholiek evenmin raadzaam. Na een aantal mislukte pogingen had Nicolaas voor zichzelf nu Maria de Bye op het oog, maar ook dat zou niets worden.
Onze Neef een schuilnaam voor Frederik Hendrik; de vraag die mijn man u stelde waarschijnlijk betreffende een eventuele Nederlandse huwelijkspartner voor Cornelia; Gallus een andere schuilnaam voor Frederik Hendrik; die ander namelijk prins Maurits; De Hauterive François de l'Aubespine, markies van Hauterive, kolonel en later generaal van een Frans regiment in dienst van de Republiek.
| |
| |
| |
Maria van Reigersberch aan Pieter de Groot, Parijs, 7 oktober 1635 46
In de zomer van 1631 had Maria bij een derde bezoek aan de Republiek gemeend dat de stemming binnen de regering gunstig genoeg was voor het begeerde eerherstel van haar man. De Groot keerde onverhoeds naar het vaderland terug, maar omdat hij geen verzoek tot gratie wilde doen, moest hij zonder enig succes het land weer verlaten. Hierop besloot hij dan toch maar in dienst van een ander land te treden. In 1634 aanvaardde hij het ambt van Zweeds ambassadeur in Parijs, waardoor zijn sociale status aanzienlijk steeg. Maria bestierde nu een veel uitgebreider en deftiger huishouden dan tevoren, maar zij hield zorgen over de uitbetalingen van De Groots salaris, die vaak veel te laat plaatsvonden, en over haar kinderen. In maart 1635 stierf haar tweede, toen achttienjarige dochter, Maria; Cornelia was nog steeds niet uitgehuwelijkt, en haar drie zoons wilden het door hun ouders uitgestippelde pad niet volgen. Uit de volgende brief blijkt dat zij de twintigjarige Pieter, die in huis woonde bij de Leidse rechtsgeleerde Johannes Arnoldi Corvinus, een carrière als zeeofficier hadden toegedacht, terwijl hijzelf liever advocaat wilde worden. Maria betoont zich een zakelijke moeder, aan wie zelfbeklag niet vreemd is. Hoewel Maria's broer Nicolaas in deze tijd niet veel vertrouwen had in Pieters vermogen om zich tot een goed jurist te ontwikkelen, zou deze zich toch in dat vak bekwamen: in 1637 promoveerde hij in Orléans in de rechten en vestigde zich daarna als advocaat in Den Haag.
je oom Willem de Groot, met wie Hugo de Groot regelmatig correspondeerde; op welke leeftijd Hugo de Groot begon al op zijn zestiende zijn juridische ambtelijke carrière.
| |
| |
| |
Maria van Reigersberch aan Dirk de Groot, Parijs, 16 oktober 1638 48
Maria's oudste zoon Cornelis had tegen de wil van zijn vader gekozen voor een militaire loopbaan. Evenals Dirk, die in Nederland vestingbouwkunde had gestudeerd, diende hij nu als officier in het leger van de hertog van Saksen-Weimar. Deze vocht in de Dertigjarige Oorlog tegen de troepen van de Oostenrijkse keizer en belegerde nu de vestingstad Breisach. Van Cornelis hoorden de ouders nooit iets, van Dirk weinig. In deze brief aan de dan net twintigjarige Dirk probeert Maria contact met haar zoons te houden en vertelt ze hem nieuwtjes.
de Zwitser een huursoldaat; grootmoeder Reigersberch Maria's moeder zou zeer spoedig sterven; neef en jonge neef Reigersberch de beide zonen van Maria's oudste broer Johan; neef Van Dorp Frederik van Dorp, halfbroer van Dorothea van Dorp en via zijn vrouw verwant aan de Van Reigersberchs.
| |
Maria van Reigersberch aan Cornelis de Groot, Parijs, 28 december 1638 49
Maria's oudste zoon Cornelis, inmiddels vijfentwintig en evenals zijn broer Dirk militair, was duidelijk een zorgenkind, dat een moeilijke relatie had met zowel zijn ouders als zijn broers. Wegens grote schulden had hij zelfs niet genoeg geld voor altijd smetteloze hemden en kragen, wat nog wel een erezaak in hogere kringen was. Maria zegt hem flink de waarheid: hij is met het gat in zijn hand zijn ouders tot schande en bezorgt hun financiële problemen.
de heer De Wicquefort Joachim de Wicquefort, toenmalig agent van de hertog van Saksen-Weimar, die in die functie voorschot- | |
| |
ten aan de militairen in diens leger kon geven; pistolen gouden munten; de hertog hertog Bernhard van Saksen Weimar, onder wie Cornelis diende.
| |
Maria van Reigersberch aan Hugo de Groot, Spa, 29 juli 1645 51
In 1645 werd Hugo de Groot door de Zweedse koningin Christina teruggeroepen van zijn Parijse ambassadeurspost. Nadat hij begin mei met een onzekere toekomstverwachting naar Zweden was afgereisd, vertrok Maria met Cornelia, die aan geelzucht leed, naar Spa. Uit deze laatste brief die zij haar man schreef, blijkt opnieuw dat de zorg voor een financieel gezond huishouden geheel bij haar lag en dat ze opnieuw angst had voor geldgebrek. Ze heeft allerlei zaken voor haar man behartigd (waaronder het verzorgen van geschenken voor Franse relaties, in de vorm van (gouden of zilveren) kettingen) en ze meldt hem het laatste oorlogsnieuws over overwinningen van de Fransen, de bondgenoten van de Republiek. De brief heeft De Groot nooit bereikt: na zijn besluit om geen positie in Zweden aan te nemen keerde hij terug. Na een barre tocht over de Oostzee, op weg naar Lübeck, strandde zijn schip bij Dantzig; op weg naar Lübeck stortte hij in en op 28 augustus 1645 stierf hij te Rostock.
Salvius Johan Adler Salvius, de Zweedse gevolmachtigde te Osnabrück, die de halfjaarlijkse rekeningen van De Groot controleerde; Hoeufft Jean Hoeufft, bankier te Parijs en beheerder van de Frans-Zweedse subsidiekas, via wie De Groot zijn salaris ontving; gevolg hiertoe behoorden drie secretarissen en zes bedienden; Mardyck een vesting op de weg naar Duinkerken, die de Spaanse Nederlanden verdedigd hadden tegen Frankrijk, en waarvan het garnizoen op 10 juli had gecapituleerd; La Motte
| |
| |
een bolwerk van de Lotharingers, nu veroverd door de Fransen; Catalonië de Fransen hadden na een veldslag met de Spanjaarden op 22 juni bijna geheel Catalonië weten te bezetten; die van Beieren de Beierse troepen die in gevecht waren met het Franse leger van de hertog van Enghien; Denen kort tevoren waren Denemarken en Zweden in een oorlog verwikkeld geweest; de kardinaal kardinaal Mazarin, die de zoon van zijn Zweedse bondgenoot, rijkskanselier Oxenstierna, met veel egards had ontvangen; cordon bleus ridders van de (hoge) orde van de Heilige Geest; hiermee geeft Maria aan op welk hoog niveau de ontvangst zich afspeelde.
| |
Maria Tesselschade Roemers Visscher (1594-1649)
Evenals Maria van Reigersberch was Maria Roemers Visscher al tijdens haar leven een bekende vrouw: niet wegens ‘mannelijke’ eigenschappen van moed en doortastendheid, maar om haar ‘vrouwelijke’ kunstzinnigheid en muzikaliteit. Ze was de derde en jongste dochter van de Amsterdamse dichter-koopman Pieter Roemer Visscher, die aan haar doopnaam de bijnaam Tesselschade toevoegde. Evenals haar oudste zusje Anna was Tesselschade literair en artistiek begaafd en beiden kregen van hun vooruitstrevende vader een veelzijdige opvoeding, met aandacht voor zowel intellectuele als kunstzinnige aspecten, én zwemles. Ook maakte zij al in haar jeugd, in het Amsterdamse huis van haar vader, kennis met dichters als Hooft en Vondel, die tot de literaire avant-garde behoorden, later ook met Huygens. Tesselschade zou nooit ‘geleerd’ genoemd worden, maar wel zouden haar vrienden haar speciaal roemen om haar muzikaliteit en artisticiteit. Alleen Bredero inspireerde zij tot poëzie die duidelijk voortkwam uit een verliefd hart.
Veel weten we niet over haar uit de tijd voor ze (op negentwintigjarige leeftijd) trouwde met de uit Alkmaar afkomstige
| |
| |
Allard Crombalch, die waarschijnlijk zeeofficier was. Wel werd dat huwelijk bezongen door Hooft, Vondel en Huygens, met wie zij haar leven lang bevriend zou blijven.
Met Pieter Cornelisz. Hooft, dertien jaar ouder dan zij en sinds 1609 drost van Muiden, had Tesselschade een nauwe band: zelf al jong bestempeld tot het ‘hoofd der poëten’ was hij haar leidsman in de poëzie, maar hij werd ook een vriend, die gevoelig was voor haar charmes en haar elke zomer uitnodigde om bij hem en zijn gezin op het Muiderslot te komen logeren. Met haar ‘zoetemelks hart’ bleef zij altijd begaan met zijn wel en wee. Hun vriendschap duurde tot zijn dood, in 1647, toen zij zelf al lange tijd weduwe was en nog maar één van haar twee dochters overhad, die zij tien dagen later eveneens verloor. Tesselschade stierf zelf in juni 1649, nog maar vijfenvijftig jaar oud.
Van Tesselschades correspondentie zijn alleen negentien brieven en briefjes aan Hooft bewaard (waarvan drie mede gericht tot zijn tweede vrouw) en twaalf aan de geleerde Caspar Barlaeus, hoogleraar aan het Amsterdamse Athenaeum, die haar tijdens haar weduweschap een tijd (tevergeefs) het hof maakte. Tesselschade deed steeds haar best om zich in haar brieven een waardige correspondente van haar geleerde en taalvaardige vrienden te betonen. Maar ook als haar stijl een wat gekunstelde literaire indruk maakt, klinkt uit haar woorden toch altijd een evenwichtige en op anderen betrokken persoonlijkheid.
| |
Maria Tesselschade Roemers Visscher aan Pieter Cornelisz Hooft, Alkmaar, eind juni of begin juli 1624 53
Op 6 juni 1624, ruim een halfjaar nadat Tesselschade als getrouwde vrouw haar man naar Alkmaar was gevolgd, stierf Hoofts vrouw, Christina van Erp. Zijn twee nog levende kinderen had hij kort daarvoor verloren. Tesselschade was door dit
| |
| |
bericht zo ontroerd dat ze Hooft niet direct kon schrijven. In deze brief probeert ze haar diep verslagen oudere vriend te troosten, waarbij ze ook een beroep doet op zijn wijsheid en intellectuele kracht.
Hooft zou hierop met een zeer persoonlijke en tegelijk bewonderenswaardig beheerste brief reageren: inderdaad, zo schreef hij, had hij uit het werk van de Romeinse filosoof Seneca en de door hem zeer bewonderde Franse auteur Michel de Montaigne geleerd dat een mens standvastig moet zijn in tegenspoed, maar het lukte hem niet deze lessen op te volgen.
Patrona patrones. Met dit woord suggereert Tesselschade dat Christina nu in de hemel optreedt als een soort beschermheilige.
| |
Maria Tesselschade Roemers Visscher aan Pieter Cornelisz Hooft, Alkmaar, 13 of 14 juni 1634 53
Op 28 mei 1634 trof nu ook Tesselschade een onverwachte, dubbele ramp: binnen één etmaal stierven haar oudste dochtertje Teetje en haar man, Allard Crombalch. Teetjes dood (ze stierf aan de pokken) greep haar vader zo sterk aan dat de arts hem een kalmeringsmiddel voorschreef; hierop kreeg hij zulke hevige bloedspuwingen dat ook hij de geest gaf. Hooft en Huygens hoorden het droeve nieuws via anderen en wisten nauwelijks raad met dit ongeluk. Ze schoven de vriendenplicht om Tesselschade te schrijven op elkaar af, totdat zij, alleen achtergebleven met haar zesjarige dochtertje Maria, zelf het stilzwijgen verbrak met de volgende brief. Tesselschade laat hierin zien dat ze in staat is tot stoïsche zelfbeheersing en christelijke lijdzaamheid.
Hooft, diep onder de indruk van Tesselschades uitzonderlijke geestkracht, schreef haar direct terug. Hij had zich vergeefs
| |
| |
uitgeput in het zoeken naar troost, zo zei hij, en nu bewees Tesselschade dat filosofische studie een zachte vrouw zo kon sterken tegen de slagen van het lot dat die haar wel konden kneuzen, maar niet konden verwonden. Hij had door innerlijke blijdschap hierover de tranen gestort die zij had weten te bedwingen!
Hooft moet hierbij zeker gedacht hebben aan de brieven die Tesselschade en hij tien jaar eerder hadden gewisseld naar aanleiding van zijn verdriet om het verlies van zijn eerste vrouw.
uw blije geluk na drie jaar weduwnaarschap was Hooft opnieuw getrouwd, nu met Eleonora Hellemans, die twee dochters uit haar eerste huwelijk meenam en met wie Hooft inmiddels weer een ander dochtertje en een zoontje had gekregen; Susanna Susanna Bartelotti, de toen twintigjarige oudste dochter uit Eleonora's eerste huwelijk, die zeer op Tesselschade was gesteld; neef Sammer een neef van Allard Crombalch, die Tesselschade later nogal eens op reis begeleidde. Deze keer ging hij kennelijk naar Muiden, mogelijk als chaperon van Susanna; Adelaart een ook wel door Vondel en Hooft gebruikte woordspeling met de naam Allard, in dit geval door Tesselschade gebruikt in verband met zijn omhoogvliegen naar de hemel; evenbeeld Tesselschades tweede dochtertje Maria.
| |
Maria Tesselschade aan Caspar Barlaeus, Alkmaar, najaar 1639 54
Twee jaar nadat Tesselschade weduwe was geworden kreeg zij een nieuwe aanbidder: de uitbundige maar ook melancholische Caspar Barlaeus, hoogleraar in de filosofie aan het Amsterdamse Athenaeum, vriend van Hooft en Huygens en sinds kort weduwnaar. Hij zette zijn hofmakerij op hooggeleerd niveau in, door Tesselschade een exemplaar van een van zijn Latijnse oraties te sturen, vergezeld van twee Nederlandse gedichten, waar- | |
| |
op nog verschillende andere Nederlandse en Latijnse verzen, met een stortvloed van klassieke beeldspraak en wendingen, zouden volgen. Zijn toenaderingen bleven echter steken in een hoffelijk spel, waarvan hij ook verslag deed in brieven aan Huygens. Tesselschade gaf namelijk niet toe en bovendien had Barlaeus grote bezwaren tegen haar steeds duidelijker hang naar het katholicisme. Overigens waren zeker Barlaeus' latere, Latijnse, gedichten niet voor haar bestemd, want die taal beheerste ze nauwelijks.
Dat Tesselschade toch wel gevoelig is geweest voor de belangstelling van deze nieuwe geleerde vriend, blijkt uit haar briefjes aan Barlaeus, die vaak mede dienden om hem een proeve van haar dichtkunst te sturen, onder andere gedichtjes voor Huygens. Ze deed in deze correspondentie duidelijk extra haar best om literair vernuftig over te komen. Dit blijkt ook uit de volgende brief, waarin ze Barlaeus bedankt voor een boek en zijn hulp inroept bij het vertalen van Huygens' Latijnse poëzie over de dood van zijn vrouw, Suzanne van Baerle. Ze was ongetwijfeld extra geïnteresseerd in deze gedichten omdat ze, na de dood van Suzanne, Huygens in een sonnet had aangespoord om zijn verdriet op papier onder woorden te brengen, zodat hij het niet zou behoeven te onthouden.
het vorstelijke boek het prachtig uitgevoerde boek over een vorstin, namelijk Barlaeus' beschrijving van het bezoek dat de Franse koningin-moeder Maria de' Medici in begin september 1638 aan Amsterdam gebracht had, de Medicea hospes. Waarschijnlijk had Barlaeus Tesselschade direct een exemplaar van de eerste, Latijnse uitgave toegezonden, maar uit het volgende blijkt dat zij nu ook over de vertaling (door Vondel) beschikt; schaduw dit woord gebruikte Huygens voor zijn vertalingen van poëzie van John Donne; Tesselschade stelt dit tegenover het leven (het echte, origineel), waarvan ze niet goed had kunnen genieten wegens haar gebrekkige kennis van het Latijn én
| |
| |
een inmiddels genezen (oog)ziekte; Vastaard de koosnaam voor Constantijn Huygens, namelijk de vertaling van ‘Constanter’, de standvastige; in magna... een (niet geheel correcte) verwijzing naar de spreuk ‘In magnis voluisse sat est’ (In grote dingen is het voldoende om iets geprobeerd te hebben); Caelo... vers 42 van Huygens' ‘Naenia’ (lijkklacht) ter nagedachtenis aan zijn gestorven vrouw. Tesselschade kende kennelijk alleen het derde gedeelte, dat in vertaling begint: ‘Ster opgenomen in de hemel, in de onmetelijke boezem van de eeuwigheid’; Ster Huygens noemde zijn vrouw ‘Sterre’; festoen slinger. Het beeld is ontleend aan de werkelijke slingers die Tesselschade maakte en waaraan Barlaeus enkele gedichten wijdde; hier is het toegepast op gedichten van Huygens; vos en de ooievaar een verwijzing naar de fabel van de vos en de ooievaar, die om de beurt bij elkaar te gast zijn, waarbij het geen van beide dieren lukt om iets van het door de ander opgediende voedsel te eten.
| |
Anna Roemers Visscher (1584-1651)
Anna Roemers Visscher was de oudste, zelfbewuste dochter van de Amsterdamse koopman-dichter Pieter Roemer Visscher, elf jaar ouder dan haar zuster Maria Tesselschade en ook eerder dan zij geroemd om haar literaire talenten. Naast haar intellectuele vorming moet ze ook veel tijd besteed hebben aan haar artistieke vaardigheden, zoals het kunstig graveren van glazen. Ze wilde zich al jong als dichteres profileren en als kunstzinnige en geleerde jonge vrouw werd ze in 1616 ook buiten haar eigen kring bekend door toedoen van de geleerde Leidse hoogleraar Daniël Heinsius. Deze nam in zijn bundel Nederduytsche poemata een uitbundig lofdicht op haar op, gevolgd door een antwoordgedicht van haar en weer een reactie van hem.
In deze tijd, waarin ontwikkelde vrouwen actief deel gingen nemen aan het sociale verkeer van de burgerlijke elite, had ook
| |
| |
Anna duidelijk behoefte om met andere gelijkgestemden in contact te komen. Behalve (pas in onze tijd gepubliceerde) ernstige poëzie schreef ze dan ook heel wat gedichten die direct op anderen waren gericht, waarmee ze bewust een vriendschapsband cultiveerde. Het betrof soms toen al befaamde mannen, zoals de schilder Rubens en de geleerde Hugo de Groot. Anna onderhield vanaf 1618 nauwe literaire banden met de Middelburgse pensionaris en dichter Jacob Cats, zes jaar ouder dan zij; volgens hem bewees zij dat ‘een maagd kan eerbaar zijn, en niettemin geleerd’. De jonge Haagse dichter Constantijn Huygens nam zelf het iniatief om via haar contact te leggen met de Amsterdamse literaire avant-garde rondom Hooft, en Anna wierp zich graag, in poëzie, als intermediair tussen de twee mannen op.
Toch bestierde ze waarschijnlijk allang voor de dood van haar moeder in 1619 thuis het huishouden. Pas enkele jaren na de dood van haar vader voegde ook zij zich in het patroon dat van een vrouw verwacht werd: op haar veertigste trouwde ze met mr. Dominicus Boot van Wesel, heemraad van de Wieringerwaard, waar ze nu dus ook ging wonen. Heel snel kreeg ze achter elkaar twee zoons, maar hoewel de mogelijkheid voor literair contact nu lange tijd klein was, probeerde ze, zodra er gelegenheid voor was, nieuwe relaties aan te knopen. In 1633 kocht haar man het huis Bellevue in Alkmaar, waar ook Tesselschade woonde; dit waarschijnlijk in verband met de schoolopleiding van hun zoons in die stad.
Inmiddels was Anna van het protestantse naar het katholieke geloof overgegaan, waarin ze de overtuiging van haar man volgde. Hun zoons kregen hun middelbareschoolopleiding in een internaat van Brusselse jezuïeten. Anna gebruikte de bezoeken die zij hun daar tussen 1640 en 1646 bracht ook om kennis te maken met verschillende leden van de sociale en intellectuele elite in het Zuiden, zoals de Leuvense hoogleraar Erycius Puteanus, Balthasar Moretus 1 van het beroemde Antwerpse druk- | |
| |
kershuis Plantijn en andere Antwerpenaren. Ook dit vond een neerslag in gedichten van haar.
Allebei haar zoons gingen in Leiden studeren, waar een van hen stierf. Anna stierf zelf in 1651 in Alkmaar. Jammer genoeg zijn er maar twee brieven van haar bekend: een klein briefje aan Hoofts eerste vrouw, Christina van Erp, aan wie ze een exemplaar van de door haar verzorgde uitgave van haar vaders emblemata-bundel Zinne-poppen stuurde, en een aan Pieter Roose in Brussel.
| |
Anna Roemers Visscher aan Pieter Roose, 28 februari 1642 56
Een van Anna Roemers' contacten in de Zuidelijke Nederlanden was Pieter Roose, de voorzitter van de Geheime Raad in Brussel: een contact dat in een welwillende sfeer verlopen schijnt te zijn. Als oude vriendin van de toenmalige Hollandse raadpensionaris Jacob Cats en voorzien van diverse aanbevelingsbrieven zal zij vanaf haar eerste bezoek aan Brussel, in februari 1641, gemakkelijk entree tot de zeer hooggeplaatste staatsman Roose hebben gehad.
Ook al werden al in deze tijd de eerste voorbereidingen tot vredesonderhandelingen getroffen, toch waren de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden nog steeds in staat van oorlog met elkaar. Om naar Brussel te kunnen reizen had Anna verklaringen nodig die haar ‘neutrale status’ bevestigden, dat wil zeggen dat ze in geen van beide gebieden als ‘vijandelijk’ kon worden beschouwd. Toen ze in 1642 een volgende reis voorbereidde, bezorgde Roose haar kennelijk al voor haar vertrek een vrijgeleide voor het Zuiden, wat het verkrijgen van een soortgelijke verklaring van stadhouder Frederik Hendrik vergemakkelijkte. Anna heeft zich daarvoor gewend tot Constantijn Huygens, de secretaris van de prins, die zij als oude vriend kende. Die liet haar zelfs geen zegelkosten betalen.
| |
| |
In deze brief vanuit Holland bedankt Anna als een vrouw van de wereld Roose op beschaafd hoffelijke, maar ook persoonlijke toon voor zijn welwillendheid. Ze bericht hem als intermediair over het betoon van respect voor hem in de hoge Hollandse ambtelijke kringen om Cats, en bevestigt haar eigen vriendschappelijke gevoelens voor het andere land door haar hoop op een spoedige vrede uit te spreken. Tegelijk stuurde ze Roose een gedicht, als begeleiding van een door haar gegraveerde roemer; zo'n cadeau had zij al vaker aan anderen geschonken, als eerbewijs of dank.
ronde rondborstige, ongekunstelde; Anna's vader had deze kwalificatie in positieve zin gebruikt, soms in tegenstelling tot ‘beleefdheid’, dat bij hem, toegepast op Brabanders, een negatieve bijsmaak van gemaniëreerdheid kon hebben. In Anna's woorden klinkt wel wat ironie; een grote roemer deze was mogelijk dezelfde als die Anna in 1623 cadeau had gegeven aan de magistraat van Dordrecht, ter gelegenheid van Cats' aanstelling als pensionaris van die stad; Nederland Anna gebruikt het woord Nederland uitdrukkelijk voor het geheel der zeventien Nederlandse provincies, ook al vormden die allang geen staatkundige eenheid meer. De scheiding tussen de landen drukt zij hierna uit in de oppositie ‘vaderland’ - ‘vriendenland’; pater Ney Joan Naey, generaal van de orde der minderbroeders in Antwerpen, die door zijn behendig onderhandelen in 1609 het Twaalfjarig Bestand erdoor gekregen had.
| |
Suzanna Barlaeus (1622-1672)
Suzanna Barlaeus (van Baerle; geen familie van Huygens' vrouw) werd geboren in een zeer geletterd milieu: ze was de derde dochter in het gezin van de beroemde geleerde Caspar Barlaeus en Barbara Sayon, die samen zeven kinderen kregen.
| |
| |
Anders dan de dochters van Roemer Visscher lijkt ze echter niet gestimuleerd te zijn om haar literaire talenten te ontwikkelen. Haar eerste jaren bracht Suzanna door in Leiden en in 1631 verhuisde zij naar Amsterdam, waar haar vader aan het Atheneum een aanstelling als professor had gekregen. Al vier jaar later stierf haar moeder, en haar door depressies geplaagde vader zal zich niet veel aan zijn dochters gelegen hebben laten liggen. Wel dong hij tevergeefs naar de hand van Maria Tesselschade. Nadat hij in 1648 een einde aan zijn leven had gemaakt, verhuisde Suzanna, toen al bijna zesentwintig jaar oud, naar familie in Katwijk.
Inmiddels had zij de vijf jaar jongere Geeraert Brandt leren kennen, die in 1646 bij de familie Barlaeus was geïntroduceerd. Brandt was horlogemaker van beroep, maar al beroemd wegens het succes van zijn treurspel De veinzende Torquatus, dat hij op zeventienjarige leeftijd schreef. Ook stelde hij in mei 1647 de lijkrede ter nagedachtenis van Hooft op en het jaar daarop verzorgde hij voor de viering van de Vrede van Munster feestelijke vertoningen op de Dam. Toen zijn Gedichten in 1649 werden uitgegeven, was hij inmiddels een gerespecteerd auteur.
Suzanna Barlaeus en Geeraert Brandt behoorden beiden tot de remonstrantse kerk. De vrome, maar ook standsbewuste Suzanna wilde echter niet met een horlogemaker trouwen, maar wel met een dominee, en om haar hand te verwerven begon Brandt op zijn tweeëntwintigste jaar in Amsterdam aan een theologische opleiding tot remonstants predikant, waarvoor hij eerst nog Latijn en Grieks moest leren. Toen hij in augustus 1652 benoemd werd in Nieuwkoop, trouwden Suzanna en hij direct.
Volgens haar kleinzoon Joan de Haas, die een biografie van zijn grootvader schreef, overtrof Suzanna haar zusters in schoonheid, deugdzaamheid en gaven van geest: dat kan best waar zijn geweest. Dankzij hem weten we ook dat zij veel van poëzie hield en zelf dichtte. Er zijn drie gedichten van haar be- | |
| |
kend, waarvan één in een eigentijdse bloemlezing verscheen en een ander (een antwoordgedicht op dat van Brandt) door haar echtgenoot werd opgenomen in een bundel van zijn eigen poëzie. Uit dit laatste gedicht blijkt dat Suzanna ondanks haar liefde voor Brandt, toch tegen de band van het huwelijk opzag: wel begrijpelijk, gezien de zware taken van een predikantsvrouw en het reële gevaar van sterfte in een kraambed.
Suzanna Barlaeus kreeg vijf kinderen: drie zoons en twee dochters. Een lang leven was haar inderdaad niet beschoren: zij stierf in 1672. Wij kennen zes brieven van haar aan Brandt uit de jaren 1650-'52, voor hun huwelijk.
| |
Suzanna Barlaeus aan Geeraert Brandt, Katwijk, 6 februari 1651 58
De volgende brief dateert uit de tijd dat Suzanna nog niet haar definitieve jawoord heeft gegeven. (Pas daarna zou haar Geeraert van ‘waarde vriend’ promoveren tot ‘allerliefste’.) Geeraert Brandt moet in Amsterdam zijn verlangen om Suzanna te zien nog een tijdje van haar opzouten. De wat gedistantieerde Suzanna lijkt op dat moment vooral behoefte te hebben om een preek van een door Brandt geroemde dominee te horen en aan te zitten aan het kerkelijk avondmaal. In huis is waarschijnlijk kort tevoren een baby geboren; uit een volgende brief aan Brandt blijkt dat deze de volgende dag plotseling is gestorven.
dominee Loedingius de gevierde remonstrantse predikant Johannes Loeding, een vriend van Brandt; Haagse begrafenis de staatsbegrafenis van stadhouder Willem ii, die in november was gestorven, was bepaald op 7 maart 1651; juffrouw Bisschop Margaretha de Bisschop, een gemeenschappelijke vriendin; juffrouw De Bruyn Eva de Bruyn, bij wie Brandt waarschijnlijk woonde.
| |
| |
| |
Suzanna Barlaeus aan Geeraert Brandt, Amsterdam, 15 november 1651 59
Suzanna is nu ook in Amsterdam, maar haar vriend in Delft. Ze schrijft Brandt over haar dagelijkse bezigheden, onder andere over haar pogingen om ten behoeve van hem een samenvatting te maken van een gehoorde preek. Volgens haar kleinzoon kon ze Brandt vaker met zulk werk helpen, dankzij haar bijzonder goede geheugen en inzicht in de preekopbouw. Suzanna lijkt wel erg bescheiden te zijn over de verstandelijke vermogens van haarzelf en andere vrouwen, wat ons verbaast bij een vrouw die zich in haar andere brieven en gedichten toch vrij zelfbewust presenteert. Ze voegde zich waarschijnlijk toch naar het patroon dat haar jeugdige verloofde van haar verwachtte, al zouden wij haar woorden nu misschien liever interpreteren als een wat ironische terechtwijzing, omdat hij kennelijk gezegd had dat hij van haar geen geleerde brief verwachtte.
haken en ogen aanduiding van een ingewikkelde preek van dominee Arnoldus Poelenburgh, waarvan Suzanna de hoofdpunten samenvat; juffers Van der Hoeve Johanna en Wilhelmina, dochters van Willem van der Hoeve, arts te Leiden; mijn broer Suzanna's jongste broer Antoni, die op dat moment in krijgsdienst was; de wijze Hooft een verwijzing naar een gewoonte van Maria Tesselschade Visscher om Hooft haar werk te laten ‘betuttelen’, dat wil zeggen te corrigeren; het meer de Haarlemmermeer, die Brandt op weg van Delft naar Amsterdam zou moeten overvaren.
| |
Johanna de Witt (1617-1692)
Johanna de Witt was een echte ‘moeder van de familie’, een familie waarvan zij zich de hoge status zeer bewust was. Ze was
| |
| |
dan ook het oudste kind uit een Dordts gezin dat behoorde tot een van de belangrijkste Hollandse regentengeslachten, met sterke Staatsgezinde, anti-stadhouderlijke sympathieën. Johanna's vader, Jacob de Witt, zat tussen 1618 en 1650 bijna doorlopend in de Dordtse stadsregering en was onder andere wel zesmaal burgemeester. Na haar werden in het gezin De Witt nog een dochter en twee zoons geboren, van wie de jongste, Johan (geboren in 1625), in 1653 benoemd zou worden tot raadpensionaris van Holland. In 1637 trouwde Johanna met de vijf jaar oudere Jacob Cornelisz van Beveren, Heer van Zwijndrecht en lid van een andere belangrijke Dordtse regentenfamilie. Met hem kreeg ze acht kinderen; alleen twee dochters werden volwassen, die op hun beurt weer in oude regentenfamilies introuwden. Evenals zijn broer en schoonvader zou Jacob van Beveren allerlei hoge bestuursambten bekleden in Dordrecht, onder andere viermaal dat van burgemeester.
Johanna's broer Johan nam tijdens het eerste stadhouderloze tijdperk een zeer grote machtspositie in. Hij beheerste op den duur via familierelaties het hele Hollandse regentenapparaat, waartoe hij in 1655 ook een belangrijke stap zette door zijn huwelijk met Wendela Bicker, een rijke Amsterdamse regentendochter. Met haar kreeg hij zeven kinderen; ze stierf in 1668. De Witts carrière kwam tragisch ten einde in het rampjaar 1672, toen prins Willem tot stadhouder werd benoemd en Johan samen met zijn broer Cornelis door het gepeupel in Den Haag werd vermoord. De dag erna werd de wijnkelder van het Haagse huis van Johanna's echtgenoot geplunderd. Johanna zelf, die ook in Den Haag was, nam de leiding van de familie over: ze had al voor het bloedbad haar vader en Johans kinderen in veiligheid laten brengen, en de dag na de ramp zond ze de kinderen met de familiekoets naar weer een andere plaats, terwijl ze zelf haar vader mee naar Dordrecht nam.
In de eerste brief aan haar broer, die hier is opgenomen, hanteert Johanna de Witt nog niet de wellevende formules uit haar
| |
| |
latere brieven. Dat kan liggen aan de grote mate van hoffelijkheid die in het briefverkeer in haar kringen steeds meer werd voorgeschreven, eventueel ook aan de aanzienlijke verhoging van Johan de Witts maatschappelijke positie. Haar vele bewaarde, grotendeels onuitgegeven brieven aan de Witt bevatten een schat aan materiaal over wat haar bezighield. Ze blijkt evenals Maria van Reigersberch een zeer ondernemende en doortastende vrouw geweest te zijn, die de financiën van haar gezin regelde en (anders dan haar minder energieke echtgenoot) voortdurend in de weer was om de positie van de familie, de onderlinge relaties en goede contacten daarbuiten te handhaven. In verschillende brieven komt ook de grote zorg voor de nakomelingen tot uiting, van wie het overleven zo onzeker was.
| |
Johanna de Witt aan Johan de Witt, Dordrecht, 16 augustus 1653 62
Toen Johan de Witt, sinds 1650 pensionaris van Dordrecht, in 1653 als raadpensionaris naar Den Haag moest verhuizen, stond Johanna hem met raad en daad terzijde. Omdat haar broer nog vrijgezel was, bemoeide ze zich intensief met het huren van dienstmeisjes, of de aanschaf van kleding en huisraad. Ze kwam van tijd tot tijd over naar Den Haag, hoewel ze in Dordrecht ook de zorg had voor haar eigen huishouden en dat van haar vader, die in 1645 weduwnaar was geworden. Uit deze brief blijkt onder andere dat ze haar eigen dienstmeisje Grietje tijdens de verhuizing uitleende aan haar broer. Het meisje durfde echter niet alleen in het vreemde huis slapen, omdat ze bang was voor spoken.
het huis het huis Assendelft op het Westeinde dat Johan de Witt in 1653 huurde (tegenwoordig de ambtswoning van de Engelse ambassadeur); juffrouw Verbies deze beheerde het logement van
| |
| |
de heren van Dordrecht aan de Vijverberg; hier had Johan de Witt als gedeputeerde van Dordrecht tijdens zijn verblijven in Den Haag gewoond; tante Veer Cornelia van den Corput, zuster van Johanna's moeder en vrouw van Quinten de Veer, baljuw van Den Haag; gepurgeerd indertijd een beproefde therapie bij ziektes.
| |
Johanna de Witt aan Johan de Witt, Dordrecht, 12 februari 1656 62
Inmiddels was Johan de Witt getrouwd en had zijn vrouw hun eerste kind, Anna, gekregen. Op zijn vraag of Johanna misschien een geschikte min (voedster) wist, ging zijn zuster weer snel tot actie over. Hoewel de medische autoriteiten algemeen de lof van eigen borstvoeding zongen, zocht men in gegoede kringen meestal toch gauw een min, maar men zag er wel nauwlettend op toe wie men in huis haalde om het kind te zogen. Vaak gaf men een min aan elkaar door. In de volgende, slechts ten dele bekende brief, doet Johanna aan haar broer uitvoerig verslag van het resultaat van haar bemoeienis. Er blijkt onder andere uit dat een min zich als overbruggingsmaatregel kon laten zogen door jonge hondjes.
vader Jacob de Witt, die toen nog in Dordrecht woonde, maar het jaar daarop als raad en rekenmeester van de domeinen ook naar Den Haag zou verhuizen, waar hij bij zijn zoon ging wonen; zuster Hoeufft Maria de Witt, de andere zuster van Johan de Witt, die getrouwd was met Diederik Hoeufft.
| |
| |
| |
Johanna de Witt aan Johan de Witt, Dordrecht, 17 oktober 1669 64
In 1669, een jaar nadat Wendela Bicker was overleden, betrok Johan de Witt het huis op de Kneuterdijk dat ook nu nog bekendstaat als het Johan de Witthuis. Zijn vier nog levende, nu moederloze kinderen verhuisden met hem mee, zijn vader woonde nu ook bij hem in huis, en hij had zijn zwager en schoonzuster Bicker van Swieten als naaste buren. Johanna is ook nu weer druk bezig met huishoudelijke zaken; ze voelt zich medeverantwoordelijk voor de opvoeding van de kinderen van haar broer en vraagt of er een paar niet kunnen komen logeren.
okshoofd inhoudsmaat van 220 liter; juffrouw Van der Linden Lijsbet van der Linden, die in 1653 via Johanna bij Johan de Witt in dienst gekomen was; Allerheiligen kerkelijke feestdag op 1 november; kinderen Anna (1655), Agneta (1658), Maria (1660), Johan (1662) en Jakob (1667); vrienden hier waarschijnlijk alleen familieleden; nicht De Witt de oudste dochter van De Witt, de dan bijna veertienjarige Anna.
| |
Johanna de Witt aan Johan de Witt, Dordrecht, 19 december 1669 65
Deze brief van Johanna geeft blijk van het familiebeleid om te proberen de macht en de banen binnen de familie te houden. Hij betreft een lobby om voor Johanna's kleinkinderen burgerrechten als ingeborenen van Delft te verkrijgen, ook al waren zij niet binnen de stadsgrenzen geboren. Johan de Witt, die zelf niet in zijn vaderstad geboren was, had al voor zijn eigen kinderen zulke rechten als burgers van Dordrecht verkregen. Men had een vooruitziende blik: het bezit van het burgerschap van een stad was voorwaarde om in de regering van een stad gekozen
| |
| |
te worden. Deze burgerrechten werden automatisch toegekend aan personen die geregistreerd stonden als ingeborenen.
schoonzoon Nicolaas Ewoutsz van der Dussen, die behoorde tot een belangrijke regentenfamilie in Delft. Hij was getrouwd met Johanna's dochter Lidia van Beveren, uit welk huwelijk op 1 januari 1669 een zoon, Ewout was geboren. Er zouden nog meer kinderen volgen; ritmeester Brassart waarschijnlijk een lid van de Delftse regentenfamilie Brasser; pensionaris Van der Dussen Pieter van der Dussen sr.; uw kinderen Anna en Johan jr., die inmiddels een tijdje bij hun tante Johanna logeerden.
| |
Johanna de Witt aan Johan de Witt, Dordrecht, 3 februari 1670 66
Intussen ondervond Johan de Witt meer en meer politieke tegenstand bij zijn anti-Oranje maatregelen. Pas na lange onderhandelingen zou hij op de vergadering van de Staten-Generaal in maart 1670 de andere gewesten zover krijgen dat ze toestemden in het al in 1667 door Holland uitgevaardigde Eeuwig Edict (en dus in de onverenigbaarheid van stadhouderschap en opperbevel). In deze brief voert Johanna vele excuses aan om voor deze gelegenheid toch maar niet naar Den Haag te komen. Ze zou waarschijnlijk in gezelschap van haar man zijn gegaan, die als gedeputeerde bij de Staten van Holland toch naar Den Haag moest, en had dan de oudste dochter van haar broer, die weer bij haar logeerde, naar huis kunnen brengen. Ze groet Johan mede namens haar nichtje.
Nicolaas Stoop een zoon van Dirk Stoop, die getrouwd was met Maria de Witt, Johanna's tante; de ruwaard Cornelis de Witt, die dankzij zijn broer verschillende hoge ambten bekleedde, onder andere die van baljuw en ruwaard van Voorne-Putten.
| |
| |
| |
Johanna de Witt aan Johan de Witt, Dordrecht, 20 februari 1670 67
Na ruim twee weken heeft Johanna haar nicht Anna nog steeds bij zich in Dordrecht. Johan de Witt heeft aangekondigd dat hij nu zelf (over besneeuwde wegen en ijs) naar Dordrecht zal reizen. Voor het einde van de maand zou hij inderdaad zijn dochter weer mee naar huis nemen, in het gezelschap van zijn zuster en zijn zwager. Deze keerden weer terug voor de burgemeestersverkiezingen in Dordrecht, waarvoor Johanna's man op de nominatie stond.
de dijk de dijk langs de Noord, de weg naar Den Haag; IJsselmonde daar was een veer over de Maas; Oosterbeek een buiten dat wel niet ver van Dordrecht gelegen zal hebben.
| |
Johanna de Witt aan Johan de Witt, Dordrecht, 8 december 1670 68
De Witts dochters Agneta en Maria logeerden bij hun tante in Dordrecht, toen een oom van hun moeder, Jacobus Trip, overleed. Hun vader vroeg aan Johanna om te zorgen voor rouwkleding, die de meisjes zes weken moesten dragen. Hij stuurde wat oude manteltjes, die volgens de nieuwe mode vermaakt konden worden. Ook vroeg hij zijn zuster om uit te kijken naar een min voor Cornelia Bicker van Swieten, die twee maanden later moest bevallen.
Inmiddels was het jongste kind van Johanna's oudste dochter, Alida Pompe van Meerdervoort-van Beveren, bij de geboorte gestorven, waardoor de min van het voorlaatste kind, die men had willen houden voor de nieuwe baby, beschikbaar was. Opvallend is weer de aandacht die aan de achtergrond van de min besteed wordt. In het algemeen had men ook het liefste
| |
| |
een getrouwde vrouw wier echtgenoot van het toneel verdwenen was: netjes getrouwd, maar toch geen kans op een nieuwe zwangerschap waardoor het zog zou stoppen.
jongste kind Cornelis van Meerdervoort, die nu ruim een jaar oud was.
| |
Alida Bruno (1629-1679)
Alida (in de wandeling Aaltje) Bruno werd in Alkmaar geboren als dochter van een predikant. Zij is bekend geworden als een vrouw met literaire ambitie: er zijn ongeveer dertig gedichten (alle gelegenheidsverzen, verspreid over de periode van 1646 tot 1677) van haar overgeleverd, waarvan een aantal is gedrukt. Zij is nooit getrouwd en woonde het grootste deel van haar leven samen met haar twee zusters.
We kennen maar vier brieven van haar, alle aan Constantijn Huygens, de hoge ambtenaar in dienst van het Oranjehuis, die inmiddels een bekend dichter was geworden. Ze kende hem via haar broer Henrick, die een tijdlang gouverneur was van Huygens' kinderen.
Toen ze nog een heel jong, aankomend dichteresje was, kende ze in Alkmaar ook Maria Tesselschade, die haar onder andere bij Hooft aanprees als een jong talent. Alida wisselde toen al gedichten uit met Huygens. Uit haar brieven, waarin ze zich ook in dichtvorm tot hem richtte, blijkt wel dat ze graag een plaats wilde verwerven in de literaire wereld. Gezien het feit dat sommige van haar gedichten in eigentijdse bloemlezingen werden opgenomen, is dat binnen een kleine kring ook wel gelukt, maar van haar verdere leven weten we eigenlijk niets.
| |
| |
| |
Alida Bruno aan Constantijn Huygens, Alkmaar, 8 december 1657 71
Deze brief schreef de achtentwintigjarige Alida Bruno naar aanleiding van de aanstaande publicatie van Huygens' grote dichtbundel Koren-bloemen (die in 1658 in Den Haag zou uitkomen). De in deze brief opgenomen gedichten had ze kennelijk gemaakt in de hoop dat deze in het zogenaamde voorwerk van de bundel opgenomen zouden kunnen worden: twee lofdichten op Huygens' werk en een gedicht tot de lezer. Ze kregen echter, jammer genoeg voor haar, daarin geen plaats. Net als Tesselschade, vooral wanneer die zich richtte tot haar geletterde vriend Barlaeus, doet Alida erg haar best om Huygens in gepaste toon aan te spreken, dat wil zeggen: kunstig, vernuftig (onder andere met woordspelingen, zoals ook Huygens dat graag deed) en een beetje geleerd (met een paar Latijnse gezegden ertussen), maar ook, zoals van een vrouw als tol voor haar ambitie verwacht werd, met veel betoon van nederigheid.
un bon entendeur een goede verstaander, die aan een half woord genoeg heeft.
| |
Alida Bruno aan Constantijn Huygens, Alkmaar, 5 maart 1672 72
Alida Bruno, inmiddels ouder en zelfverzekerder geworden, bedankt de nu vijfenzeventigjarige Huygens (die ze nu voor het eerst ook ‘vriend’ noemt) in deze brief voor het exemplaar van de tweede druk van zijn gedicht Zee-straat dat hij haar had toegezonden. Ze heeft er weer een gedicht op geschreven. Zij zendt ook een ander (niet overgeleverd) vers mee, dat ze als goede Oranje-aanhangster heeft gemaakt op de (dan nog niet tot stadhouder maar wel tot legeraanvoerder benoemde) toekomstige
| |
| |
Willem iii. Ze laat zien dat ze in de juiste maatschappelijke kringen verkeert en zet daarbij haar licht niet onder de korenmaat: de Alkmaarse burgemeester De Graaff (een goede relatie van Huygens én van haar) heeft kennelijk gevonden dat haar gedicht op prins Willem waard is gelezen te worden in hoge ambtelijke kringen.
bis dat... Wie terstond geeft, geeft dubbel; kapitein-generaal in februari 1672, toen het gevaar van een gezamenlijke aanval van Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen de Republiek al ernstig bedreigde, had Johan de Witt er noodgedwongen aan meegewerkt dat prins Willem voor één veldtocht werd aangesteld als opperbevelhebber van het Staatse leger. Toen de invallen ook echt plaatsvonden, werd die in juli tot stadhouder benoemd en was de ondergang van De Witt nabij; geheim Prins-man woordspeling op Huygens' functie van ‘geheim-schrijver’ (secretaris) in dienst van de Oranjes; uit armoede weer een woordspeling; Alida speelt hier met het spreekwoord ‘armoede zoekt list’; Van der Graaff Arend van der Graaff was tussen 1662 en 1672 zes keer burgemeester van Alkmaar; leenheer hiervan Alida heeft haar exemplaar van de Zee-straat uitgeleend aan Van der Graaff.
| |
Alida Bruno aan Constantijn Huygens, Alkmaar, 11 december 1672 73
Na de benoeming van Willem iii behield Huygens als lid van de Domeinraad invloed als bemiddelaar bij hoge ambtelijke benoemingen in dienst van de prins. Huygens heeft inmiddels zijn steun toegezegd aan burgemeester Van der Graaff ten behoeve van diens benoeming op de (door Jacob de Witt verlaten) plaats van rekenmeester van de domeinen. Alida schrijft hierover twee gedichten, waarvan een uit naam van de vrouw van Van der
| |
| |
Graaff, waarin ze een beroep doet op hun oude relatie en Huygens vraagt om zich voor deze benoeming daadwerkelijk in te spannen.
aasje het allerlichtste gewichtje; dus: alle beetjes helpen, zelfs het allerkleinste.
| |
Alida Bruno aan Constantijn Huygens, Alkmaar, 24 december 1672 74
Huygens heeft blijkbaar gehoor gegeven aan de vraag om hulp in de vorige brief en de heer Van der Graaff het rekenmeester-ambt bezorgd. Alida bedankt hem hiervoor in een gedicht en feliciteert in een ander Van der Graaff. Beide stuurt ze (met weer betuigingen van de grootste bescheidenheid) in deze brief aan Huygens.
mij bekende heer en vriend namelijk Huygens; bis dat... wie terstond geeft, geeft dubbel.; sat cito... het gaat snel genoeg als het maar goed gedaan wordt.
| |
Geertruyd Gordon (1649-1728)
Geertruyd Gordon, geboren in Bergen op Zoom, was echtgenote, moeder en dichteres. Op twintigjarige leeftijd trouwde ze met Paschasius de Graeuw, schepen in Hulst, in het uiterste puntje van de Republiek, Zeeuws-Vlaanderen, waar zij verder haar leven lang heeft gewoond en vijf kinderen kreeg. Toen haar man in 1687 stierf, overleefde zij hem nog ruim veertig jaar.
Geertruyd Gordon (die tot voor kort in literatuurgeschiedenissen ongenoemd bleef) was een zelfbewuste christelijke dichteres, die zich graag omringde met gelijkgestemde vrienden en
| |
| |
vriendinnen en in discussies binnen haar gereformeerde kring duidelijk voor haar mening uitkwam. Haar eerste boek (een verhandeling in poëzievorm over de tien geboden), voorzag ze van een eigen inleiding, iets wat toen voor een vrouw niet gebruikelijk was. In 1710 volgde een bundel met nieuwe poëzie, waaronder verschillende gedichten voor familie en vrienden: De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw.
Van haar leven weten we niet veel, maar wel dat ze vanuit haar afgelegen woonplaats contact gezocht heeft met bekende (mannelijke) dichters als Constantijn Huygens, Joannes Vollenhove en Joachim Oudaan, met wie ze in godsdienstig en literair opzicht verwantschap voelde. Er zijn in totaal van haar maar drie brieven aan deze laatste twee mannen bewaard, waarin ze zich (evenals Alida Bruno, maar met een veel krachtiger en welluidender stem) in versvorm richtte tot de bewonderde literator. Maar ook zij wist dat deze man van een vrouw die zich met literaire ambitie bij hem presenteerde, grote bescheidenheid en nederigheid verwachtte.
| |
Geertruyd Gordon aan Joachim Oudaan, Hulst, 22 september 1683 76
Geertruyd Gordon en Joachim Oudaan, die als verlicht christelijk dichter een bekende persoonlijkheid was in zijn woonplaats Rotterdam, richtten zich al in dichtvorm tot elkaar voor zij deze brief aan hem schreef. Geertruyd en hij hadden (mogelijk via haar man) al verschillende gemeenschappelijke contacten met andere dichters, onder anderen met Frederik van Dorp, de halfbroer van Huygens' vriendin Dorothea van Dorp. Geertruyd had al eerder verschillende gedichten geschreven naar aanleiding van Van Dorps poëzie. Het initiatief tot de dichtwisseling met Oudaan schijnt van haar uitgegaan te zijn, waarop Oudaan met een eigen kunstig vers reageerde, op dezelfde rijmwoorden
| |
| |
als in Geertruyds gedicht, maar dan in omgekeerde volgorde (een ‘omgekeerde Weerklank’). Dit beantwoordde zij in deze brief met een nieuw gedicht, weer met dezelfde rijmwoorden. Ze speelden hiermee een in die tijd geliefd literair spel, waarmee men op dichterlijke wijze onderlinge verbondenheid én gelijkgestemd vernuft uitdrukte. Uit haar brief zou men kunnen opmaken dat ze met haar reactie een tijd heeft gewacht, want Oudaan dacht inmiddels dat ze gestorven was. Hij zou zich lovend over haar stichtelijke poëzie uitspreken in twee lofdichten, die in haar eerste bundel werden opgenomen.
In deze brief betoont Geertruyd Gordon zich bescheiden en bewonderend ten opzichte van Oudaans dichterschap, maar wel vanuit de zekerheid van hun gemeenschappelijke religieuze overtuiging. In haar beleefde formuleringen betoont ze zich tevens een vrouw uit de beschaafde, gegoede burgerij aan het einde van de zeventiende eeuw. In dezelfde tijd stuurt ze ook een (niet bewaard) gedicht aan Constantijn Huygens, die haar met een brief en gedicht antwoordde.
omgekeerde Weerklank Gordon doelt op Oudaans gedicht ‘Uitgelokte weerklank, op den voorklank van me-juffrouw G. Gordon, gezegt de Graau’; de heer Van Maasdam Frederik van Dorp, op wiens poëzie ook Oudaan enkele gedichten had geschreven en die hij onder andere had genoemd in zijn gedicht voor Geertruyd; ‘Verlooren Soon’ de titel van een lang gedicht in Van Dorps Stigtelijke gedichten (1679); zijn overlijden op 29 augustus 1679; de heer Heemskerk Willem van Heemskerk, dichter, lakenbereider en glasgraveur te Leiden. Hij was niet alleen een oude vriend van Oudaan, maar ook een goede relatie van Geertruyd Gordon; in 1692 zou ze ook op zijn dood een gedicht schrijven.
| |
| |
| |
Geertruyd Gordon aan Joannes Vollenhove, Hulst, najaar 1686 77
Toen haar eerste bundel, Aandachtige opmerkingen by wyze van uytbreydinge over de Tien geboden Gods, in 1686 verschenen was, stuurde Geertruyd Gordon een exemplaar naar de befaamde Haagse dichter-predikant Joannes Vollenhove. Ze had hem evenmin als Oudaan ooit ontmoet; zij hadden tevoren ook geen literair contact en evenmin doet ze in deze brief een beroep op gemeenschappelijke kennissen. In haar begeleidende brief schrijft ze Vollenhove over haar grote bewondering voor zijn poëzie, waardoor ze geïnspireerd is. Zoals van haar verwacht werd, verbindt ze haar bescheidenheid over haar eigen poëzie nu ook met haar sekse.
Ook Constantijn Huygens kreeg een exemplaar van haar bundel, die hij in een bedankbrief om zijn ernstige inhoud prees.
‘Paaszang’ en ‘Kruistriomf’ twee omvangrijke religieuze gedichten van Vollenhove; de verovering van Boeda de herovering van Boeda op de Turken door het Habsburgse leger in september 1686 (Pest was al eerder heroverd).
| |
Geertruyd Gordon aan Joannes Vollenhove, Hulst, 16 juni 1687 78
Joannes Vollenhove bedankte Geertruyd Gordon in een brief en een sonnet voor de zending van haar bundel. Ze heeft zich op haar beurt in dezelfde trant als haar dichtwisseling met Oudaan aan twee kunstige antwoordgedichten gezet, die ze hem in deze brief toestuurt: een sonnet op Vollenhoves rijmwoorden (een ‘Na-klank’) en een gedicht op dezelfde rijmwoorden, maar dan in omgekeerde volgorde (‘Wederkeer’). Ze looft hierin de
| |
| |
dichter en ‘godgezant’ Vollenhove opnieuw om zijn poëzie en getuigt van haar blijdschap dat vrouwen zich, dankzij hun geloof, in christelijke poëzie net zo goed dichters kunnen betonen als mannen.
Ze verkeert in de mening dat Vollenhove de nagelaten poëzie van de kort tevoren gestorven Constantijn Huygens zal bezorgen en hoopt op een exemplaar, zoals hij haar had toegezegd. Van Vollenhoves bemoeienissen met een editie van Huygens' nagelaten poëzie is echter niets bekend.
de heer van Zuylichem Constantijn Huygens; de belofte door Huygens gedaan in de brief aan Geertruyd Gordon van 23 december 1686, waarin hij haar bedankte voor de toezending van haar eerste bundel.
|
|