Van Pascha tot Noah. Deel 1: Het Pascha - Leeuwendalers
(1956)–W.A.P. Smit– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |||||||||||||
Hoofdstuk XIV
| |||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||
mist; in de Peter en Pauwels daarentegen beperkt hij er zich toe van het Rooms-Katholicisme uit te gaan bij de interpretatie van een onderwerp, dat aan de verdeeldheid voorbijgaat omdat het naar zijn diepste wezen algemeen-Christelijk is. Na de Maria Stuart zullen wij Vondel in zijn dramatiek tot dit soort onderwerpen zien terugkeren om er niet meer van af te wijken. Intussen neemt dit niet weg, dat wij de Peter en Pauwels niet goed kunnen benaderen, als wij ons geen rekenschap geven van de omstandigheden waaronder dit drama ontstond. Na veel aarzeling en veel innerlijke strijd heeft Vondel tenslotte de beslissende stap gedaan. Het is voor hem een bevrijding uit haast ondraaglijk geworden spanningen. Hij voelt zich opgelucht, jubilerend. En het is deze stemming van exaltatie, die het drama bepaalt. Alles staat in majeur! De tegenstellingen worden tot het uiterste doorgetrokken, de klachten en gevoels-uitstortingen in het pathetische opgevoerd, de legenden als barok festoenwerk overal aangebracht waar er plaats voor te vinden isGa naar voetnoot1. In de stemming waarin Vondel verkeert, kan van een gedempte toon of beheerst sentiment geen sprake zijn; het is hem slechts mogelijk te kleuren met goud en met zwart: hartstochtelijk te verheerlijken of even hartstochtelijk te vervloeken.
Het drama behandelt de marteldood van Petrus en Paulus te Rome onder keizer Nero, met als middelpunt de bekende Quo vadis-legende, waarbij hier ook Paulus betrokken wordt. Uit de voortreffelijke annotatie van B.H. Molkenboer in de grote editie van de WB blijkt onmiddellijk, hoe grondig Vondel zich in deze stof had ingewerkt en hoe conscientieus hij van zijn bronnen gebruik maakt: de Bijbel, de Annales Ecclesiastici van Baronius (1642), de Annales van Tacitus, de Vitae Caesarum van SuetoniusGa naar voetnoot2. Ook in dit geval zal hij ongetwijfeld een beroep | |||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||
hebben gedaan op de bibliotheek, en wellicht de kennis, van zijn vrienden Vossius en Vechters; misschien moeten wij voor Baronius ook denken aan Pastoor Marius, die zulk een belangrijk aandeel had gehad in zijn geloofsovergang. De inhoud van de tragedie laat zich als volgt samenvatten: | |||||||||||||
Eerste Bedrijfa. De eerste scène is bedoeld als proloogGa naar voetnoot1. - Reeds geruime tijd zitten Petrus en Paulus gevangen in de beruchte Mamertijnse gevangenis te Rome. De hel maakt zich gereed om hun definitieve ondergang te bewerken. Uit de poel van de afgrond komen twee boze geesten omhoog om hun duivelse invloed aan te wenden op de heidense machthebbers. Het zijn de schimmen van de tovenaars Simon en Elymas, de eerste door Petrus, de tweede door Paulus in hun toverpraktijken gedwarsboomd en tot machteloosheid gedoemd, zoals de Bijbel verhaaltGa naar voetnoot2; ten aanzien van Simon voegt Vondel als oorzaak van verbittering nog de legende toe omtrent de krachtmeting tussen hem en Petrus te Rome: ‘daar had Simon den keizer en de stad genoodigd, om hem van den Kapitolijnschen heuvel naar beneden te zien vliegen, ter weerlegging van de Apostelen. Op Petrus' gebed mislukte de proef en Simon viel geradbraakt neer’Ga naar voetnoot3. Beiden hebben dan ook met echt helse vreugde de taak aanvaard, die hun werd opgelegd: ‘op nieuw Apostelmoort te stoken’ (vs. 124). Simon roept een hele zwerm van duivelse geesten op om hen bij te staan, en verdeelt het werk: ‘Verspreit ghy u door stadt: beveelt ons twee 't palais’ (vs. 150); daar zal hij zelf Nero voor zijn rekening nemen. Maar intussen moet de stad in onrust worden gebracht door vreemde en verontrustende gebeurtenissen, alsof de goden toornig zijn: | |||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||
Bedrijft, gelijck noch korts, wat ongemeens, wat wonders.
Verwringt yet: breeckt yet: speelt met hagels blixems donders.
Verbaest, hitst op, deurspoockt de kercken onzer Goôn.
Berockent wat ghy kunt. de kans stont noit zoo schoon.
(vs. 151-154)
De duivels zwermen uit; als laatsten gaan ook Simon en Elymas op weg. b. Intussen klopt Plautil, in het donker van de nanacht, bij het huisje van Petronel aan. De laatste is de dochter van Petrus, in dubbele zin zelfs, want niet alleen naar vlees en bloed, maar ook als Christin is zij zijn kind. Plautil is een aanzienlijke Romeinse vrouw, die in het bijzonder door Paulus gegrepen was; tegenover de jeugdige voortvarendheid van Petronel staat haar bedachtzame bezonnenheid als oudere. Zij is op verzoek van Petronel in het diepste geheim bij haar gekomen, en nu ontvouwt deze een plan om nog diezelfde nacht de Apostelen te bevrijden. Ook onder de gevangeniswacht hebben Petrus en Paulus bekeerlingen gemaakt, een stel valse sleutels heeft zij al in handen weten te krijgen; het is dus nu of nooit! Plautil ziet wel scherper de bezwaren en gevaren, maar geeft zich tenslotte aan de ijver en het geloof van haar jonge vriendin gewonnen. Samen knielen zij neer om voor het welslagen van haar hachelijke onderneming te bidden: O Heilant, moedigh ons, om nergens voor te zwichten.
Verlos en redt die beide Apostolijcke lichten -
(vs. 263-264)
maar zij vergeten niet er aan toe te voegen: Begunstigh onze hoop. zoo 't anders is verzien;
Wy rusten in uw' wil, die moet voor al geschiên.
(vs. 269-270)
Dan gaan zij de nacht in, op weg naar de gevangenis. c. De morgen begint te naderen. Het eerste hanengekraai heeft juist Petrus gewekt en opnieuw de herinnering in hem wakker geroepen aan zijn verloochening van | |||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||
Christus, toen Deze voor Kajafas en Annas stond. Schreiend van mateloos berouw klaagt hij zijn zelfbeschuldiging uit: De kusser van 's verzoeners wangen
Verriet maer eens der menschen zoen:
Mijn mont, na dat hy was gevangen,
Verriet, helaes! hem driemael; toen
Hy vast bespot wiert, en bespogen.
Erbarm u myner: zie om laegh:
Alziende Waerheit, straf mijn logen:
Verzwaer de ketens, die ick draeghGa naar voetnoot1.
(vs. 307-314)
In even fel berouw stelt Paulus daartegenover zijn eigen, naar zijn overtuiging nog veel zwaardere schuld: hij heeft de gemeente van Christus vervolgd en deel gehad aan de marteldood van Stefanus. Het is hem, of hij daarmee Christus opnieuw heeft gekruisigd: ‘Mijn handen, hebt ghy oock doornagelt den Gekruisten?’ (vs. 413). De kerker is vol van de weeklachten der beide Apostelen. d. Op dat ogenblik sluipen Petronel en Plautil naar binnen. God schijnt haar roekeloze poging te begunstigen: niemand slaat alarm, de schildwacht slaapt, de sleutels passen. De Apostelen kunnen hun ogen nauwelijks geloven. Maar als Petronel, terwijl Plautil op de uitkijk blijft staan, hun boeien ontsluit en hen naar buiten wil voeren, weigeren zij. Is dit wel overeenkomstig Gods wil? Als Hij een Engel had gezonden om hen te verlossen, dan hadden zij daaraan niet behoeven te twijfelen. Maar nu? Zij moeten immers het voorbeeld volgen van Christus, die ook niet vluchtte om aan de dood te ontkomen? Wanhopig draagt Petronel alle argumenten aan, die zij bedenken kan, om hen te over- | |||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||
tuigen, maar zonder resultaat. Tenslotte smeekt zij hen om in ieder geval mee te gaan naar de Catacomben, waar de Christenen hen wachten; zij kunnen immers altijd nog teruggaan, als ook daar niemand in staat blijkt hen tot andere gedachten te brengen. Plautil, verontrust door het aanbreken van de morgenschemering, valt haar bij en dringt aan op spoed. Schoorvoetend volgen tenslotte de Apostelen de beide vrouwen. e. De Rey van gekerstende Soldaten zingt van zijn dubbele taak, ‘voor Jesus naem, en Caesars Rijck’ (vs. 535). Met ‘tweederhande wapens’ (vs. 542) staan zij steeds gereed tot de strijd: onzichtbare ‘om de blinde maght // Des afgronts Christelijck te keeren’ (vs. 543b-544), zichtbare om het Romeinse rijk te verdedigen. Maar zij voorzien, dat Caesar hen spoedig tot het heidendom terug zal willen dwingen, en hun besluit staat bij voorbaat vast: Al stonden wy, met heele benden,
Gekerstent, blanck in 't harrenas,
En dat'er slechts een schrede was
In 't midden, tusschen moortellenden,
En 't Heidensch offren, naer den sleur;
Wy koren Christus voor den keur:
Wy lieten zygen weer en wapen;
De pylen speeren zwaerden slapen,
En offerden, als tamme schapen,
Ons willigh op, aen 't weerloos Lam,
Dat stom van zelf ten outer quam.
(vs. 563-573)
| |||||||||||||
Tweede Bedrijfa. Het tweede bedrijf voert ons in het kamp der heidenen. De Aertsofferwichelaer, een der opperste priesters, en Cornelia, het hoofd der Vestaalse maagden, plegen overleg. De duivels uit de proloog hebben hun werk goed gedaan: de afgelopen nacht heeft niets dan onheilspellende | |||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||
gebeurtenissen en voortekenen gebracht. Er blijkt uit, dat er gevaar dreigt voor godsdienst en rijk, tenzij er radicaal een einde wordt gemaakt aan de wroetende activiteit van de Christenen! Daarom ‘is 't noodigh 't hooft van zulcke nieuwighedenGa naar voetnoot1, // Aen 't groeien dagh op dagh, te plettere te treên’ (vs. 615b-616); men moet dit aan Nero voorleggen, die immers als Pontifex Maximus de belangen van de godsdienst te behartigen heeft. Vol bitterheid en verachting laat Cornelia zich echter over de keizer uit: een fraaie pontifex, voor wie niets heilig is en die nog onlangs een der Vestaalse maagden geweld heeft durven aandoen! De Aertsofferwichelaer kan niet anders dan haar gelijk geven, maar met een beroep op de noodtoestand weet hij er haar toch toe te bewegen, namens de priesterschap bij Nero het woord te doen. b. Nero is in gesprek met Agrippa, de prefekt van zijn Pretoriaanse lijfwacht. Ook hij is onder de indruk van de woede der elementen gedurende de nacht, en vraagt zich af, wat daarvan de betekenis kan zijn. Bovendien is hem in de droom de geest van Simon de Tovenaar verschenen om wraakzuchtig aan te dringen op de dood van Petrus. Maar waarom zou deze gedood moeten worden? Hij zit immers al negen maanden geboeid in de kerker en kan dus geen kwaad meer doen. Agrippa is daarvan minder overtuigd: Christenen blijven altijd gevaarlijk! c. Dan verschijnt Cornelia voor de keizer, aan het hoofd van een stoet Vestaalse maagden, priesters en wichelaars. Zij wijst op de toorn der goden, zoals deze in de voorbijgegane nacht gebleken is; zelfs het heilige eeuwige vuur in de tempel van Vesta is door een stormvlaag gedoofd. Een reinigingsoffer is ter verzoening nodig. Daarom eist zij de dood van de Apostelen, en wel onmiddellijk. Nero laat haar lang smeken, want, anders dan voor haar, zijn gééstelijke kracht en invloed voor hem geen factoren die | |||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||
meetellen. Maar tenslotte stemt hij toe en geeft bevel tot de terechtstelling. d. De Rey van gekerstende Soldaten gedenkt de brand van Rome, gesticht door Nero, Die, om de wraeck te sussen,
De glimmende asch durf blussen
Met Christensch bloet, dat eeuwigh klaeght,
Door duizent dooden heengejaeght,
Met ongemat gedult.. (vs. 982-986)
Maar desondanks weet ieder, dat hij zelf de ware schuldige is. | |||||||||||||
Derde Bedrijfa. Weer zijn wij in het huis van Petronel. Haar vermetele plan is geslaagd. Veilig heeft zij de Apostelen tot buiten de poorten gebracht en bij een bocht van de Via Appia uit het gezicht zien verdwijnen; de Christenen in de Catacomben hadden hen inderdaad tot de vlucht weten te bewegenGa naar voetnoot1. Maar dan staan onverwachts Petrus en Paulus achter haar - teruggekeerd om zich in handen van hun vervolgers te stellen. Hevig ontsteld zet Petronel uiteen, dat het nu niet meer gaat om gevangenschap, maar om de dood: De Hel heeft heiligh en onheiligh opgemaeckt,
Om Neroos gramschap, die gedooft scheen, weer 't ontsteken;
En houdt het voor gewis uw vonnis leit gestreken.
(vs. 1034-1036)
| |||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||
Maar de Apostelen kennen nu geen aarzeling meer: ‘Wy keeren in den strijt, door Christus eigen last’ (vs. 1049), verzekert Paulus. Ter verklaring vertelt Petrus aan zijn dochter, wat hun onderweg is overkomen. Christus zelf is hun verschenen, in Zijn diepste lijden, zwoegend onder de last van het kruis als bij Zijn kruisgang in Jeruzalem. Na de eerste ontzetting heeft Petrus het gewaagd Hem te vragen: ‘mijn heer, mijn Godt, waer henen?’ (vs. 1099b) - Quo vadis, Domine? En het antwoord luidde: ‘Dat gaet naer Rome, om my noch eens te laten kruissen’ (vs. 1103). Toen verdween het visioen, maar de Apostelen hadden de bedoeling daarvan begrepen. Dadelijk keerden zij terug, ‘Naer stadt, daer Godt ons eischt ten offer, en ten outer’ (vs. 1108). Het is een geweldige schok voor Petronel. Maar zij is te zeer Petrus' dochter, ook naar de geest, om zich te verzetten tegen wat zo kennelijk de wil van God is. Even nog klaagt zij: ‘Och anders schickt de mensch, en anders schickt het Godt’ (vs. 1109), maar dan is zij weer sterk ondanks haar verdriet: Doch nietemin, nadien 't mijn Koningk zelf gebiet;
Volbrengt zijn noodtgebodt, gaet heene, ick houde u niet.
Ick hindert niet. gaet heen, 't gedy tot Jesus eere.
't Zy verre dat men u in 't heiligh opzet keere.
(vs. 1137-1140)
En zij gáán. b. Agrippa, de prefekt van Nero's lijfwacht, is juist begonnen met het verhoor van Proces en Martiniaen, de beide aanvoerders van de gevangeniswacht die de Apostelen heeft laten ontsnappen. Met striemende woorden beschuldigt hij hen van plichtverzuim en omkoopbaarheid. c. Op dat ogenblik melden Petrus en Paulus zich bij hem. Hun vrijwillige terugkeer stemt hem echter niet zachter. Hij wil weten, hoe zij ontsnapt zijn en met hulp van wie. De Apostelen verraden evenwel niemand. Zij herinneren er Agrippa aan, dat God àlle gevangenissen kan openen, en als bewijs beroepen zij zich op wat hun vroeger is over- | |||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||
komen, aan Petrus in JeruzalemGa naar voetnoot1, aan Paulus in FilippiGa naar voetnoot2. Woedend geeft de prefekt bevel tot de gevangenneming van Proces en Martiniaen, en tot de geseling van Petrus en Paulus, als eerste fase van hun terechtstelling. d. De Rey van gekerstende Soldaten herdenkt de Christenen, die reeds eerder aan Nero's bloeddorst ten offer gevallen zijn: in herte-vellen of wilde-zwijnshuiden genaaid door honden verscheurd, aan luipaarden voorgeworpen, als levende fakkels in zijn tuinen verbrand. Na hen volgen nu de Apostelen, vrijwillig, - niet om eigen roem,
Van korten duur, gelijck een bloem;
Maer om Godts eer. wat klinckt 'er beter?
En niet te min de Faem
Met haer bazuin zal zwellen op hun' naem,
En eeuwigh zwanger gaen van pauwels, en van peter.
(vs. 1267b-1272)
| |||||||||||||
Vierde Bedrijfa. Met bloedend hart zijn Plautil en Petronel van de geseling getuige. Als deze eindelijk ophoudt, gaan zij op weg naar de gerichtsplaats, waar het doodvonnis zal worden voltrokken. b. Agrippa kondigt de gevangenen, die na de geseling opnieuw vóór hem gevoerd zijn, dit vonnis aan. Petrus zal als een slaaf worden gekruisigd, Paulus als Romeins burger onthoofd. Als laatste gunst verzoekt Petrus met het hoofd naar beneden aan het kruis te worden gehangen, omdat hij zich door zijn verloochening van Christus onwaardig acht op dezelfde wijze te sterven als zijn Meester. Grijnzend staat Agrippa dit verzoek toe. c. De Rey van gekerstende Soldaten geeft uiting aan zijn diepe ontroering om deze martelgang. Maar hun ont- | |||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||
roering voert hen tevens tot een profetische karakteristiek van het verschil tussen het heidense Rome van weleer en het Christelijke van de toekomst. Het oude Rome vestigde zijn grootheid door oorlog en bloedvergieten: Maer 't Christensch Rome moet
Door martelbloet zijn grootheid baren,
En worstelen door veel gevaren.
Ons Vaders stichten nu in bloet
Een nieuwe stat, die, door hun lyden,
Meer wint, dan d'oude, door haer strijden.
(vs. 1367-1372)
| |||||||||||||
Vijfde Bedrijfa. De terechtstelling heeft plaats gehad. - In zijn paleis is Nero ten prooi aan een aanval van waanzin. Kort tevoren had hij in een Grieks drama de rol gespeeld van Orestes, om de moord op zijn moeder Klytaimnestra vervolgd door de Wraakgodinnen. Nu meent hij, dat hij werkelijk Orestes is. Hij heeft immers ook zijn moeder gedood, en bovendien zijn vrouw, zijn broeder, zijn leermeester Seneca, zovelen dat ze niet te tellen zijn! ‘Het regent lijcken, uit de lucht’ (vs. 1449), klaagt hij. De doden beschuldigen hem; angst en wroeging jagen hem voort: Och, troost Orestes, in zijn lyen.
Nu weet hy nergens geen verblijf.
Och, berght den bangen balling 't lijf.
Waer vliet hy voor dees Razernyen?
(vs. 1413-1416)
Agrippa ziet geen andere kans om zijn meester tot bedaren te brengen dan door het spel van Orestes met hem mee te spelen en aan zijn krankzinnigheid toe te gevenGa naar voetnoot1. b. Onderwijl is in de Catacomben de Christen-gemeente | |||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||
bijeen. Petronel komt er aan Linus, Petrus' opvolger als bisschop van Rome, verslag doen van haar vaders dood. De beide Apostelen zijn niet op dezelfde plaats terechtgesteld; terwijl Plautil Paulus op zijn laatste gang bleef begeleiden, is zij haar vader gevolgd. Met hoeveel vreugde ging deze de dood tegemoet! Toen hij, ontkleed en veracht, op de plaats van de kruisiging stond, Toen viel hy, om zijn' wensch ten volle te verzaden,
Met hart en mont op 't kruis, en gaf het kus op kus,
En vatte 't in den arm, en sprack verheught aldus:
... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
Zijt wellekom, mijn kruis, belooft, van lange tyden,
Door d'onbesmette tong, aen my; die wel beken,
Dat ick meer straf, en niet dees glori waerdigh ben,
Van mijn' verzworen heer, in 't sterven, te gelijcken,
Noch, met het hooft om laegh, den hemel aen te kijcken.
Zijt wellekom, mijn kruis. aenvaert dit snoode pack
Van 't sterfelijcke lijf; waer in veel jaren stack
Een ziel, die haere schult niet met haer bloet kan boeten ..
(vs. 1524-1535)
Gekruisigd, uitte hij geen klacht. Zijn laatste woorden, voordat een Romeins soldaat hem de dolk in het hart stak, waren profetieën over de toekomst van de Christelijke Kerk. c. Dan keert ook Plautil terug, met een bebloede zweetdoek in de hand. Op weg naar de gerichtsplaats had Paulus haar die te leen gevraagd om hem bij de voltrekking van het vonnis voor zijn ogen te binden. Onderweg bekeerde hij nog drie soldaten uit de troep die hem bewaakte. Hij stierf met de woorden op de lippen: Godt reickt my d'armen toe.
De weerelt is mijn kruis: ick ben de weerelt moe.
(vs. 1621b-1622)
Toen zijn hoofd viel, was het ‘Als of de mont, vol lofs, noch driewerf jesus riep’ (vs. 1626); op de plaats waar het de zandgrond raakte, ontsprong een drievoudige bron. En | |||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||
toen Plautil naar de stad terugkeerde, verscheen haar Paulus' geest om haar de zweetdoek terug te brengen, die hij vóór zijn sterven van haar geleend had. - Bischop Linus troost de bedroefde vrouwen door haar te herinneren aan de heerlijkheid, die nu het deel van de beide Apostelen is. En op aarde blijft de Kerk, steunend op deze martelaren, onoverwinnelijk in Gods kracht, zodat 't al, wat haer die kroon benijt,
Zijn hart knaegt, en vergeefs op diamantsteen bijt.
(vs. 1675b-1676)
Op het eerste gezicht stelt de structuur van dit drama ons voor vele vragen. Beantwoordt het wel aan de eisen, welke door Vondel zelf omstreeks 1640 aan een klassieke tragedie werden gesteld? Ik doel daarmee niet op het feit, dat er van een exitus infelix voor de hoofdpersonen moeilijk gesproken kan worden, nu zij vrijwillig en bijna juichend de dood tegemoet gaan; in mijn Inleiding heb ik er reeds op gewezen, dat deze eis voor Vondel van Sofompaneas tot en met Maria Stuart niet goldGa naar voetnoot1. Maar kunnen wij hier nog wel spreken van een ontwikkeling in de handeling, waarbij de ene scène niet alleen vervolg, maar ook gevolg is van de voorgaande? Wij hebben gezien, hoe Vondel sinds de Palamedes van zijn oorspronkelijke juxta-positie steeds meer een com-positie wist te maken, en hoe het voorbeeld van de Elektra hem in deze richting de laatste stoot gafGa naar voetnoot2. Is deze winst hier grotendeels weer verloren gegaan? Als wij uitgaan van het handelingsmoment, lijkt dit inderdaad het geval. De Apostelen zijn in het eerste bedrijf niet minder bereid voor Christus te sterven dan in het laatste. Hun aarzelende vlucht, de Quo vadis-episode en hun terugkeer vormen slechts een incidentele onderbreking van een statische situatie. Zij geven hun zekerheid omtrent wat God met hen voorheeft, en hebben tenslotte eerder illustrerende dan beslis- | |||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||
sende betekenis. - Nog meer moeite levert ons de opvallende uitvoerigheid van de scènes, die in het kamp der heidenen spelen. De proloog, waar Simon en Elymas uit de hel opkomen, staat volkomen los van de rest van het drama. Wel blijkt in het tweede bedrijf, dat de activiteit van de duivels effect heeft gesorteerd en maakt Nero zelfs gewag van Simons verschijning in zijn droom, maar rechtvaardigt deze incidentele vermelding een voorbereiding van niet minder dan 176 versregels? De uitvoerige samenspraak van Cornelia en de Aertsofferwichelaer (126 regels), de nog langere van Cornelia en Nero (186 regels), de Orestes-waanzin van de keizer (98 regels), staan slechts zijdelings in verband met de martelgeschiedenis van de Apostelen; hadden zij daarom niet zonder bezwaar gemist kunnen worden of althans aanzienlijk korter zijn? - Tenslotte stelt ook de Rey van gekerstende Soldaten ons voor een probleem. Deze rei staat namelijk niet alleen geheel buiten de handeling, maar zelfs buiten het drama, in tegenstelling tot het voorbeeld dat de Elektra gafGa naar voetnoot1. Waarom moest hij dan juist uit gekerstende soldaten bestaan en kon hij niet even goed naamloos blijven als het beschouwende Choor uit Het Pascha? De eerste conclusie, die wij uit deze constateringen en vragen kunnen trekken, is wel, dat het Vondel in Peter en Pauwels blijkbaar niet in de eerste plaats om het handelingsmoment te doen is geweest. Er valt namelijk niet aan te nemen, dat hij na Gebroeders en de beide Joseph-spelen opeens geen handelingsdrama meer kon schrijven. Nu de structuur van zijn nieuwe stuk niet op de ontwikkeling van een actie gericht blijkt, volgt daaruit dus, dat een ànder aspect hier voor hem primair was. Als wij de Peter en Pauwels werkelijk willen verstaan, zoals het bedoeld werd, dan dienen wij dus eerst dit primaire aspect te ontdekken. | |||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||
Zoals wij reeds vaker gedaan hebben, gaan wij daarbij uit van de Opdracht, in dit geval de terecht beroemde - in verzen geschreven - Opdraght aen EusebiaGa naar voetnoot1. Met Eusebia kan moeilijk iemand anders bedoeld zijn dan Maria Tesselschade, die in deze tijd op het punt stond naar de Rooms-Katholieke Kerk over te gaan. Vondels gedicht voor haar is - naar de formulering van MolkenboerGa naar voetnoot2 - ‘een geheimzinnige, dringende uitnoodiging daartoe’. In tegenstelling tot wat wij over het drama zelf opmerkten, is deze Opdracht dus inderdaad een bekeringsgedicht in de volle zin van dit woord, en in alle opzichten ondenkbaar zonder Vondels geloofsovergangGa naar voetnoot3. Zoals voor de hand ligt, wordt daarin meermalen op de inhoud van Peter en Pauwels gezinspeeld; misschien kunnen deze zinspelingen ons de weg wijzen naar wat Vondel in zijn drama als essentiëel beschouwde. In de eerste regels reeds wijst hij er op, dat het Christelijke Rome, anders dan het heidense, de wereld niet veroverd heeft met geweld, ‘maer met gebeên, en tranen’ (vs. 9), en met martelbloed: Wat Caesar dwongk heeft Christus dùs gedwongen.
De doornekroon beschaemt den lauwerhoet.
(vs. 11-12)
Dat is dezelfde antithese, welke aan het slot van het vierde, en eigenlijk ook reeds van het eerste bedrijf, door de Rey van gekerstende Soldaten onder woorden werd gebracht: die tussen geweld en martelie, heidendom en Christendom, Caesar en ChristusGa naar voetnoot4. In andere vorm keert deze gedachte halverwege de Opdracht nogmaals terug: | |||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||
DaerGa naar voetnoot1 ziet men druck het padt tot blyschap banen.
Daer puftGa naar voetnoot2 de stanck des kerckers 't weeligh hof.
Daer kiest uw lust geen perlen voor die tranen.
Daer veeght men kroon en scepter uitGa naar voetnoot3, als stof.
Terwijl de jeught, met ydelheên geladen,
Den oogenblick des levens wulpsch verquist,
Leert d'aendachtGa naar voetnoot4 hier de tyranny versmaden,
En d'ydelheên, noch ydeler dan mist. (vs. 25-32)
Hier wordt dus een bepaald motief uit het drama, de botsing van twee volstrekte tegendelen, centraal gesteld, en tevens de nadruk gelegd op het paradoxale karakter van deze strijd, waarbij lijden en dood in werkelijkheid vreugde en overwinning betekenen, en omgekeerd. Nu beginnen wij licht te zien: Want wij herinneren ons, dat reeds de Joseph in Egypten beheerst bleek door de dualiteit van geloof en ongeloof, zoals deze zich openbaarde in de figuren van Jozef en Jempsar. Die dualiteit kwam daar als een nieuw grondmotief naar voren, en het is dus allerminst vreemd, dat Vondel in zijn volgende drama van hetzelfde probleem blijkt uit te gaan. Wéér stelt hij twee werelden en twee levenshoudingen, elk gefundeerd in haar geestelijke achtergrond, scherp tegenover elkaar; wéér blijft het geloof standvastig en behaalt ondanks alle schijn van het tegendeel de overwinning; wéér leidt het ongeloof tot razernij en waanzin. Deze opmerkelijke parallellie, die ons opvalt zodra wij van het dualiteits-motief uitgaan, mag als een aanwijzing worden beschouwd, dat wij daarmee inderdaad op weg zijn naar de kern van Peter en Pauwels. Alleen zijn hier de tegenstellingen in groter verband gebracht dan in de Joseph in Egypten. Dáár werd de dualiteit belichaamd in twee personen, terwijl het hier gaat om twee groepen.
Als wij uit dit gezichtspunt het drama gaan bezien, krijgen wij oog voor de zorgvuldige en harmonische compositie. | |||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||
Aan beide kanten voert Vondel personen van verschillend kaliber ten tonele, die gezamenlijk vrij volledig de groep uitbeelden waarvan zij de vertegenwoordigers zijn. Bij de Christenen staan Petrus en Paulus bovenaan; zij zijn reeds aan de aarde en het aardse onttogen: de incarnatie van het ideale geloof. Een trap lager staan Petronel en Plautil, oprecht gelovig, maar niet zó los van de aarde als de beide Apostelen; vandaar dat zij zich, in haar ijver om de martelaren te redden, principiëel in Gods bedoeling kunnen vergissen; haar menselijke liefde en menselijk medelijden strekken haar tot eer, maar houden haar tevens gebonden aan het aardse aspect der gebeurtenissen. Tenslotte fungeert bisschop Linus als personificatie van de grote massa der Christenen op de achtergrondGa naar voetnoot1. - Dezelfde driedeling keert bij de heidenen terug. Tegenover de Apostelen staat Nero als de incarnatie van het duivelse. Petronel en Plautil vinden haar tegenhangers in Cornelia en de Aertsofferwichelaer; als heidense priesters strijden deze beiden tegen God en treden zij op als instrument van de duivel om de terechtstelling van de Apostelen te bewerken, maar zij zijn oprecht bekommerd om het welzijn van Rome en het heidendom dat zij voorstaan; zij zijn niet helemaal los van het goede, op eenzelfde wijze als de beide Christinnen niet helemaal los bleken van het aardse; zelfs vinden wij in Cornelia de vurigheid van Petronel en in de Aertsofferwichelaer de bedachtzaamheid van Plautil terug. Verder is er dan nog de prefekt Agrippa, die als vertegenwoordiger, van de grote massa der heidenen de pendant van bisschop Linus is. Vergeleken bij de Joseph in Egypten zijn in Peter en Pauwels de tegenstellingen echter niet alleen in breder verband geplaatst, maar ook veel absoluter doorgevoerd. Met name is dit natuurlijk het geval bij de meest principiële vertegenwoordigers aan beide kanten, de Apostelen en Nero. De eersten kenmerken zich door | |||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||
hun bijzondere teerheid van geweten, hun diep gevoel van onwaardigheid en schuld, hun stervensbereidheid als daad van boete zowel als van liefde. Petrus kust en liefkoost het kruis waaraan hij op de meest wrede wijze de dood zal vinden, het sterven van Paulus gaat gepaard met een reeks van wonderen. Vondel tekent hen - en daarin doet zich natuurlijk zijn geloofsovergang gelden - als heiligen, wier volstrekt geloof hen over de grenzen van het menselijke heenvoert en tot een nabij evenbeeld van Christus maakt. - Daartegenover is Nero, eveneens over de grenzen van het menselijke heen, uitgegroeid naar het duivelse. Terwijl wij met Jempsar bij alle weerzin toch nog medelijden konden hebben en haar zien als slachtoffer van haar hartstocht en haar heidendom, is daarvan bij Nero geen sprake; hij is méér dan slachtoffer, hij is zelf satanisch. - Door deze verabsolutering van de antithese wordt de pathetiek in de uitbeelding van de Apostelen niet alleen voor een deel verklaard, maar blijkt zij voor het drama zelfs functionele waarde te hebben: zij accentueert het meer-dan-gewoon-menselijke in hun verschijning. Tegen deze achtergrond wordt ook duidelijk, waarom de Rey uit gekerstende soldaten diende te bestaan. Voor zover dit bij deze antithese mogelijk is, staan zij tussen de beide groepen in. Zij strijden ‘Voor Jesus naem, en Caesars Rijck’, zoals zij het zelf uitdrukken. Wel voorzien zij, dat deze tweeheid niet blijvend zal kunnen zijn, maar voorlopig bepaalt deze toch hun positie. Daarom zijn zij bij uitstek geschikt om beide aspecten tegelijkertijd te overzien en vanuit dit overzicht hun conclusies te trekken. Dat zij felle kritiek op Nero uiten, is daarmee niet in tegenspraak; dat doen Cornelia en de Aertsofferwichelaer ook. De gekerstende soldaten blijven uiteraard tot de sfeer van het menselijke behoren; zij staan dan ook niet tussen de Apostelen en Nero, maar tussen Petronel-Plautil en Cornelia-Aerts-offerwichelaer in: deze vier laatsten vinden als het ware hun synthese in de Rey. Misschien mogen wij nog een stap verder in deze richting gaan en in de Christen-soldaten tevens prototypen zien voor de bewoners van ‘'t Christensch Rome’, waar- | |||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||
van wij hen een profetische karakteristiek hoorden geven. Op grond van het bovenstaande kunnen wij de opstelling van de groepen in hun wederzijdse parallellie als volgt weergeven:
Vondel gebruikt de eerste twee bedrijven om deze beide groepen, elk in haar eigen verscheidenheid bij principiële gelijkgerichtheid, zo scherp mogelijk naast en tegenover elkaar te stellen. Dat verklaart de verhoudingsgewijs grote lengte van deze bedrijven, resp. 573 en 417 versregels op een totaal van 1676. Het doet ons ook de uitvoerigheid begrijpen van verschillende scènes, waarvan wij oorspronkelijk de zin niet doorzagen. De weeklacht van de beide Apostelen over de grote zonde van hun leven is voor een goed begrip van hun karakter even onontbeerlijk als de stichomythie met Petronel over de toelaatbaarheid van een vlucht. De lange samenspraak van Cornelia en de Aertsofferwichelaer, met het scherpe requisitoir over Nero, is noodzakelijk om de innerlijke voosheid te doen uitkomen van een heidendom, dat in Nero van een Pontifex Maximus afhankelijk is, die zelf voorgaat in goddeloosheid en heiligschennis. In het pleidooi van Cornelia voor de keizer stellen haar ernst en overtuiging opnieuw de spottende onverschilligheid van Nero in het licht. Met het oog op ons inzicht in het wezen van de beide antagonistische groepen had geen van deze scènes kunnen ontbreken of veel korter zijn. Na deze uitvoerige karakteristiek vallen dan het derde en vierde bedrijf op door hun kortheid; zij tellen slechts resp. 282 en 110 versregels. Bij een handelingsdrama zijn deze middenbedrijven juist de meest belangrijke en de meest uitvoerige; in het derde kondigt de catastrophe zich als onafwendbaar aan, om zich te voltrekken in het vierde. In Peter en Pauwels is echter | |||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||
het handelings-aspect geheel door het dualiteits-aspect op de achtergrond geschoven. De tegenstelling tussen de beide groepen wordt voorgesteld als statisch; daarom kan de terechtstelling van de twee Apostelen geen climax worden, waarop het waard is alle aandacht te concentreren. Er verandert niets door; in laatste instantie is zij niet meer dan een tekenend incident. Vondel trekt de consequentie daarvan heel ver door. Hij laat Petrus en Paulus niet vóór Nero verschijnen, wat hem gelegenheid zou hebben geboden in hun woord en weerwoord de beide levenshoudingen met elkaar te doen botsen op soortgelijke wijze als dit in de grote scène van Jozef en Jempsar het geval was. Zelfs als de twee Apostelen vóór Agrippa staan, geeft hij ze geen geloofsbelijdenis in de mond, die de antithese principiëel stelt en fundeert. Hij glijdt over alle détails van het incident heen, om zo spoedig mogelijk te kunnen terugkeren tot het primaire aspect, dat in het vijfde bedrijf opnieuw in het middelpunt komt te staan. Dit laatste bedrijf stelt namelijk nogmaals de beide groepen naast en tegenover elkaar: Nero waanzinnig in zijn aards paleis, de Apostelen ‘in den schoot des heils, van daegh herboren’ (vs. 1649). Het is een noodzakelijke aanvulling op de antithese in de eerste twee bedrijven. Wij hebben gezien, hoe Vondel in zijn Opdraght aen Eusebia, behalve op de dualiteit van geloof en ongeloof, ook de aandacht vestigde op het paradoxale karakter van dit conflict, waarbij leven en dood van betekenis verwisselen. Tot dusver was dit aspect in het drama nog niet tot zijn recht gekomen; zolang dit ontbrak, kon het de schijn hebben of de partij van duivel en Caesar tenslotte een (zij het dan ook incidentele) overwinning op die van Christus had behaald. Het vijfde bedrijf neemt elke mogelijkheid tot twijfel dienaangaande weg. De paradox is een spel met tegenstellingen: het ligt dus voor de hand, dat Vondel daarvan in dit drama van dualiteit ten volle gebruik maakt. En zo zien wij dan de Apostelen ondergaande overwinnen, stervend het leven verwerven, hun gemeente versterken door haar te verlaten - terwijl omgekeerd Nero overwinnend de nederlaag | |||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||
lijdt, levend in de geestelijke dood van de waanzin vervalt, door heel zijn optreden slechts afbreuk doet aan het heidendom dat hij voorstaat. Dit paradoxale karakter van het Christendom is geen nieuw motief in Vondels dramatiek, wat trouwens voor de hand ligt, als wij bedenken dat reeds de Bijbel er voortdurend de nadruk op legt. Wij kwamen het dan ook reeds tegen in de tweede reizang van Gysbreght van Aemstel, waar het nietige Kind in de kribbe van Bethlehem verheerlijkt werd als sterker en machtiger dan keizer Augustus. In Maeghden heette het van Ursul en de haren: ‘Zoo triomfeert men overwonnen’. In Joseph in Dothan bleek de slavernij Gods weg naar het koningschap. Maar wij hebben ook gezien, dat juist in de Joseph in Egypten, waar de dualiteit van geloof en ongeloof voor het eerst principiëel werd gesteld, dit aspect van de antithese nauwelijks aan de orde kwamGa naar voetnoot1. Dat maakte het des te nodiger er in dit nieuwe drama, waarin het probleem nog scherper en principiëler werd geponeerd, het volle licht op te doen vallen. De overwinning van de wereld is niet meer dan uiterlijke schijn. In werkelijkheid is de partij van Christus altijd de sterkste: ‘In de wereld zult gij verdrukking hebben’, zegt Christus, ‘maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen’Ga naar voetnoot2. Een laatste compositie-vraag is nog onbeantwoord gebleven. Hoe valt de uitvoerigheid van de duivels-proloog uit de structuur van Peter en Pauwels als dualiteits-drama te verklaren en te rechtvaardigen? Om deze vraag te beantwoorden behoeven wij ons slechts voor een ogenblik die proloog weg te denken. Dan blijft schijnbaar het eigenlijke spel onaangetast, maar in werkelijkheid is er iets onevenwichtigs in gekomen. De tegenstelling tussen de beide groepen is minder scherp en minder zuiver geworden, doordat de Christenen nu een duidelijk overwicht vertonen. Hun metaphysische achtergrond wordt immers tast- en zichtbaar gemaakt in Petrus' verhaal van de Quo vadis- | |||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||
episode. Dat het bij een verhaal moest blijven, is een noodzakelijk gevolg van Vondels overtuiging, dat noch God noch Christus op het toneel mochten worden gebracht; na Het Pascha had hij zich daarvan steeds zorgvuldig onthouden. Maar voor de innerlijke structuur van het drama doet het er weinig toe, of de verschijning van Christus als verhaal dan wel als vertoning werd verwerkt; in beide gevallen werd het nauwe verband tussen de Christenen en Christus in een voorstelbaar feit geconcretiseerd. Om het evenwicht in de parallellie der groepen niet te verstoren moest daar aan de kant der heidenen iets tegenover staan. Ook bij hen diende de metaphysische achtergrond geconcretiseerd te worden in een feit, dat verband legde tussen hen en hun Meester en dat als zodanig de duivel aanwees. Overigens hebben zowel de duivels-proloog als de Quo vadis-episode in het drama geen beslissende, maar slechts, illustrerende en karakteriserende betekenis; ook in dat opzicht blijven zij elkanders tegenbeeld.
Na dit alles is het niet moeilijk, de emblematische strekking van Peter en Pauwels te onderkennen. Alles op aarde wordt beheerst door de antithese tussen God en Satan. Ook de mens is bij deze strijd betrokken, hetzij als kind van God hetzij als dienaar van de duivel; een tussenweg is er niet. Het is voor hem dus van het grootste belang, er zich bij het doen van een keuze goed rekenschap van te geven, wáárom het uiteindelijk gaat. De exempelen ten goede en ten kwade, welke de geschiedenis hem voorhoudt, kunnen hem daarbij behulpzaam zijn; en onder die exempelen verdient dat van Petrus en Paulus zeker niet in de laatste plaats zijn aandacht. Het bevreemdt ons dus niet, dat wij in de Opdraght aen Eusebia deze gedachte terugvinden. Vondel doelt er met ‘Godts strenge Ridders’ op de martelaren in het algemeen, en niet uitsluitend op Petrus en Paulus, maar uit de derde regel van het citaat blijkt dat deze beiden hem wel degelijk voor ogen staan: de ‘punt van spijckers’ herinnert aan de kruisiging van Petrus, de ‘sne van zwaerden’ aan de onthoofding van Paulus. | |||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||
Zy leert 'erGa naar voetnoot1 naer Godts strenge Ridders aerden,
Die 't hemelpadt, op purper niet betreên,
Maer op de punt van spijckers, sne van zwaerden,
Gekloncken en geknarst door vleesch en been.
Wat is ons vleesch, dat toch in 't graf moet rotten?
Wat is het lijf, vermastGa naar voetnoot2 van snoode pracht?
Der wormen spijze, en voetsel voor de mottenGa naar voetnoot3;
Een hindernis van 't geen Godt dierbaerst acht.
Dat's 't wezen uit zijn aengezicht gesneden,
De hemelsche en in klay gevange ziel;
Die haeckt te spoên, met wyde en wisse schreden,
Naer 't zaligh honck, waer op haer liefde viel.
(vs. 33-44)
De wijze waarop het dualiteits-motief de hele structuur van Peter en Pauwels beheerst en het handelings-aspect terugdringt, maakt het begrijpelijk dat men er toe gekomen is, aan dit stuk het karakter van drama, althans van tragedie, te ontzeggenGa naar voetnoot4. Naar de formele opvatting van Vondels tijd is dit ongetwijfeld niet juist. Het spel voldoet aan alle eisen voor de klassieke tragedie, zoals die omstreeks 1640 golden: vijf bedrijven; een koorzang van steeds dezelfde Rey na de eerste vier daarvan; een aangrijpende ‘fabula’ die tot de dood der hoofdpersonen voert (in dit geval echter géén exitus infelix); universele strekking; eenheid van handeling (althans wanneer wij als ‘handeling’ beschouwen, dat de dualiteit zich duidelijk manifesteert); eenheid van tijd; eenheid van plaats in de betrekkelijke zin die | |||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||
daaraan door Hooft was toegekendGa naar voetnoot1; nooit meer dan drie sprekende personen tegelijkertijd op het toneelGa naar voetnoot2. Toch valt niet te ontkennen, dat de terugdringing van het handelingsaspect het stuk als drama schade heeft gedaan. Door de onbeweeglijkheid van de kernsituatie kan dit geen vaart krijgen. Het zou mogelijk geweest zijn daaraan voor een groot deel tegemoet te komen door de meest representatieve vertegenwoordigers van beide groepen in een conflict-situatie tegenover elkaar te stellen; de statische tegenstelling zou dan in een dynamisch moment tot uitdrukking zijn gekomen. Maar wij hebben gezien, dat Vondel dit zeer uitdrukkelijk niet doet; zijn vierde bedrijf, waarin het doodvonnis over de Apostelen wordt uitgesproken, is het kortste en minst belangrijke deel van het hele stuk. Hij wijst ieder compromis af, dat ook maar enigszins de aandacht zou kunnen afleiden van wat voor hem hoofdzaak is. Het zal tot de Salomon van 1648 duren, eer Vondel tot het inzicht komt, dat hij met deze starheid in tweeërlei opzicht op de verkeerde weg is. In mijn Inleiding heb ik daarop reeds gewezenGa naar voetnoot3. Niet alleen heeft hij de mogelijkheid van een blijeinde praktisch tot regel gemaakt, maar bovendien is hij - en in ons verband is dit het belangrijkste! - nog niet tot het inzicht gekomen, dat de Aristotelische eis omtrent het karakter der hoofdpersonen van een tragedie (‘nochte heel vroom, nochte onvroom, maer tusschen beide’Ga naar voetnoot4) inderdaad op een dramatische noodzakelijkheid berust. Dat de Apostelen volstrekt en onveranderlijk ‘vroom’ zijn en Nero even volstrekt en onveranderlijk ‘onvroom’, sluit bij voorbaat elke werkelijke ontwikkeling en daarmee ook elke spanning uit. Vondel is evenwel nog steeds gevangen in de sfeer van het epos, waar- | |||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||
mee zijn werk aan de Constantinade hem vertrouwd had gemaakt. Onwillekeurig modelleert hij dus zijn hoofdpersonen naar de eisen van het epos, zonder zich te realiseren dat die van het drama anders zijn. En het epos eist een volmaakte held en een gelukkig einde, al kan dit laatste voor een Christen gelegen zijn in de triomf van het martelaarschapGa naar voetnoot1. Deze epische instelling heeft niet alleen de structuur van Peter en Pauwels, maar ook die van Maria Stuart bepaald. Ik schrijf het aan invloed van de gesprekken met Vossius en van kennismaking met diens Institutiones poëticae toe, dat Vondel na 1647 volledig van deze misvatting teruggekomen blijkt te zijn. Men zou zich kunnen afvragen, waarom deze epische conceptie van de dramatische held dan niet reeds voorkomt in de drama's, die aan Peter en Pauwels voorafgaan en dus nog dichter bij de periode van de Constantinade liggen. Maar ook deze drama's hebben hun ‘deugdhelden’: Gijsbrecht, Ursul, David, JozefGa naar voetnoot2! Alleen doen de bezwaren zich daar om verschillende redenen in veel mindere mate gelden. In de eerste plaats worden zij er niet geaccentueerd door de verabsoluterende werking van het dualiteits-motief. Maar bovendien is daar telkens voldoende tegenwicht aanwezig. De Gysbreght van Aemstel is te vol van motieven en tendenzen dan dat de figuur van Gijsbrecht beslissende betekenis zou kunnen hebben. In Maeghden komt Ursul in een conflict-situatie te staan tegenover Attila, wiens aarzeling haar te doden een verder element van spanning vormt; hetzelfde is het geval met het hachelijke lot van het belegerde Keulen. In Gebroeders komt David er eerst na lange aarzeling toe zich aan de wil van God te onderwerpen; zijn groei naar een besluit is de geschiedenis van een ontwikkeling. Bij Joseph in Dothan kan Jozef niet in de eigenlijke zin als hoofdpersoon | |||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||
worden beschouwd; het gaat er om zijn geschiedenis, en daarin nemen Judas en Ruben een even belangrijke plaats in als hijzelf. In Joseph in Egypten wordt een conflict-situatie uitgebeeld, die zich onafwendbaar op een climax toespitst; het dualiteits-motief komt er uit tevoorschijn, maar is er niet het uitgangspunt van geweest. In Peter en Pauwels is dit voor het eerst wèl het geval, en het leidt er toe, dat Vondel bewust alles achterwege laat wat zou kunnen leiden tot een ‘incidenteel’ conflict als in zijn vorige drama. Mijn conclusie zou ik als volgt willen formuleren: Er valt in de Peter en Pauwels véél te bewonderen; met name de wijze waarop door de structuur de dualiteit centraal wordt gesteld, de rake karakteristiek van de beide groepen en hun evenwichtige parallellie. Maar deze bewondering strekt zich niet uit tot het gehéél. Als zodanig, d.w.z, als drama, kan het stuk na Gebroeders en de beide Jozef-spelen slechts een inzinking worden genoemd. |
|