In het land van den dichter

[p. 139]

Literatuuropgave

Belangrijker dan een lange, zakelijke literatuurlijst, die tòch niet volledig kan zijn, lijkt mij aan het eind van dit boekje een korte verwijzing naar titels, die mijn beschouwingen op de nodige punten kunnen aanvullen.

Voor een eerste kennismaking met de hier behandelde vraagstukken kan ik - voor zo ver het Nederlandse literatuur betreft - verwijzen naar de beide boekjes van L.F.M. de Haes in Gedichten begrijpen en Gedichten genieten (Groningen 1939). Voor wie Engels leest, correspondeert hiermede het charmante werkje van den dichter C. Day Lewis Poetry for you. (Oxford 1944).

Verdere uitwerking biedt het essay Problemen der poëzie van dr K.H. de Raaf (Rotterdam 1930) en de uitnemende studie van Johannes Pfeiffer Umgang mit Dichtung (Leipzig 1938). Ook in het Engels zijn enkele goede studies terzake verschenen: de belangrijkste in dit verband zijn About English poetry van G.F. Bradby (Oxford 1929), Poetry and the criticism of life van E.A.G. Lamborn (Oxford 1926) en The discoverey of poetry van P.H.B. Lyon (Londen 1930). Lezers van Frans zullen zonder twijfel veel kunnen genieten van het zeer intelligente werkje van Jean Paulhan Clef de la poésie (Parijs 1944), terwijl men alle vraagstukken in dit opzicht zeer goed vindt samengevat in het

[p. 140]

boek van den Vlaamsen dichter Albert Westerlinck Het schoone geheim van de poëzie (Antwerpen 1946).

Wie meer gespecialiseerde literatuur zoekt kan voor het Nederlands worden verwezen naar de drie deeltjes Tekst en uitleg van D.A.M. Binnendijk (Amsterdam 1942 en 1946) en naar het essay van Anton van Duinkerken Ascese der schoonheid (Amsterdam z.j.). Voor zo ver het poëtisch-technische vraagstukken in dit opzicht betreft, leze men b.v. Albert Verwey's studie Ritme en metrum (Santpoort 1931), benevens vele andere publicaties van dezen eminenten poëziekenner. In verband met de nieuwste onderzoekingen op dit gebied is ook interessant Der Klangleib der Dichtung van Vilma Monckeberg (Hamburg 1946). Wie alle resultaten van het modern wetenschappelijk onderzoek, vooral in psychologisch opzicht, in één boek tezamen wil vinden, kan dit in het lijvige werk van Ernst Georg Wolf Aesthetik der Dichtkunst (Zürich 1944).

Het is tenslotte mogelijk, voor velen is het zelfs waarschijnlijk, dat de moderne poëzie ook na kennisneming van meer algemene studies toch nog afzonderlijke problemen blijft stellen. Wat dit betreft kan ik verwijzen naar het boekje van Michel Manoll Introduction à la poésie d'aujourdhui (Parijs 1945), terwijl er vooral ook verschillende belangwekkende Engelse publicaties bestaan. Daarvan noem ik

[p. 141]

hier The background of modern poetry van C.M. Bowra (Oxford 1946), A hope for poetry van C. Day Lewis (Oxford 1938) en Modern poetry van Louis MacNeice (Oxford 1938).