Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 319]
| |
Aan den hooggeboren graaf Ivan d'Ansembourg, en de hooggeboren gravin Ludmilla de la Fontagne d'Harnoncourt-Unverzagt,
| |
[pagina 320]
| |
Kwam zij van 't burchtslot nederdalen,
De hand vol goud, in 't oog een traan.
Den armen wees, den kranken broeder
Vertoonde zij haar christenmin.
Zij werd de katholieke Moeder
Van ieder christlijk huisgezin.
Een spiegel van de christendeugden
Een pronkjuweel van huwlijkstrouw,
Bleef zij het voorwerp aller vreugden,
Troost-engelin in leed en rouw.
Zij prijkt thans in de hemelrozen
Vol geur en glans van heiligheid;
Te Praag tot Patrones verkozen,
Heeft zij haar gunst alom verspreid.
Ludmilla! daal in dees landouwen!
Elk hart klinkt als een voglenlied,
Wanneer we in U het beeld aanschouwen
Der Heilige, die de aard verliet.
Als Engelen die Vrome prijzen,
Dan loven wij haar petekind.
Hoor in de klanken, die U rijzen
Hoe ieder U vereert en mint.
Dat Gods genade U steeds omzweve,
En wasdom schenke aan uwe woon!
De heilige Ludmilla weve
De paarlen in uw liefdekroon!
Haar naam en deugd zijn U gebleven.
Daarom ook juicht dees vriendenschaar:
Dat Ivan en Ludmilla leven
Zoolang als 't oudste menschenpaar!
|
|