Dichtwerken(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 257] [p. 257] Installatie van den pastoor van Horn, 16 juni 1863. Schipper, hoe komt gij zoo lustig gevaren Over de Maas? Zeg eens, waarheen al die Christenenscharen? Waartoe dat hoorn- en trompettengeblaas? Waartoe die vlaggetjes, blauw, wit en rood? Waartoe dat groen en die bloemen en slingers, Kunstig gevlochten door kunstige vingers? Hebt ge een vorstin of een vorst in uw boot? Overal heffen tropeën en bogen Zich op de baan; Verzen ontwaren mijn scheemrende oogen; Ruiters en bruidjes zie 'k overal staan; 't Godshuis weergalmt van gezangen en beden; Meld mij den held van het feestelijk heden! Schipper vaar op, en neem mij met u meê! Vlieg in mijn bootje de Maasgolven over! Horn is zoo blij!... Hoort gij zijn naam dan niet ritslen door 't loover, Naam des gevierden op 't feestlijk getij? Zijn hoofd, o neen, torscht geen krone van goud! [pagina 258] [p. 258] Neen, zijne hand houdt geen scepter geheven, 't Priesterschap is hem ten krone gegeven; Zijn staf is liefde in het kruisje van hout. Hij is de hoeder door God ons gezonden; Hij is pastoor! Vader! zoo groeten hem harten en monden. Kindren! zoo klinkt zijne stem in ons oor. Veltmans, een parel der Christlijke deugd, Pronkjuweel van evangelische zoetheid, Engel van vrede, en Apostel van goedheid, Veltmans is herder, en Horn is verheugd. Daal' op zijn schedel Gods hemelsche zegen! Leve hij lang! Blinke hem welvaart en zaligheid tegen! Dat is ons aller gebed en gezang. Hoore de hemel der kinderen wijs! Dan prijkt de herder in deze gemeente Als in een goudring het edelgesteente - Dan bloeit ons dorp als een aardsch paradijs. Vorige Volgende