Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 243]
| |
Gelegenheidsgedichten. | |
[pagina 245]
| |
Priesterwijding en eerste H. MisofferGa naar voetnoot*) van den Eerm. Heer J.Th.S. Smidts.
Wat beurt gij fier het hoofd! Wat pronkt gij, schoon gesmukt
Met heilge feestsieraden!
Wat glinstren uw gewaden,
Daar gij het rouwfloers weêr met vreugd hebt losgerukt,
o Godsdienst, Hemelmaagd en Heilbron dezer aarde!
Hoe straalt met zachten gloor
Uw majesteit en waarde
In al uw daden door!
Eerbiedig kniel ik neêr op uw gewijden drempel,
Gelokt door de ijzren taal, die jubelt uit uw tempel.
Zwijg thans, o wereld! zwijg bij deze plechtigheid,
Die Godsdienst, wijsheid, deugd voor 't oog des christen spreidt!
Kom Gij, o Schepper, Geest van heiligheid en waarheid!
Omglans mijn bijstren geest met uwe reine klaarheid;
Bedauw mijn brandend hart met uw genadenvloed!
Schenk aan mijn staamlend lied een sprankjen van uw gloed!
Ziet! daar ontsluiten zich de wijde tempeldeuren.
Gebalsemd is het koor met zoete wierookgeuren,
| |
[pagina 246]
| |
Het hoogaltaar gesierd. De feeststoet is gereed....
Wie treedt daar statig voort, gedost in 't gouden kleed,
Den zilvren herdersstaf in de onbevlekte handen?
Het slepend goud gewaad ruischt krakend door de panden.
Ik kniel.... Het is Gods tolk, de eerwaarde Kerkprelaat!
Hij zalft de christenheid ten heilgen priesterstaat.
Hem nadert - Englen! ziet -, door pinkstervuur gedreven,
Een vrome jonglingschaar. Aan God behoort hun leven
Als dienaars zijner Kerk. Daar, aan den outervoet
Beëeden zij 't verbond met maagdlijk rein gemoed.
Welzalig, die aldus, den wereldband ontheven,
Voor God is opgekweekt om slechts voor Hem te leven!
Welzalig, die aldus, als 's Heeren afgezant,
Den voet zet op het pad naar 't Eeuwig Vaderland!
Het plechtig uur is daar.... Van hier, elk Godsverrader!
Een jeugdig priester treedt voor 't eerst zijn Meester nader.
De heilzon lacht hem toe, die schittert op 't altaar.
Hij naakt voor de eerste reis als 's Heeren offeraar.
Hij naakt.... Een hemelsch vuur doortintelt zijne leden;
Zijn ziele galmt het uit in zangen en gebeden.
Eens trad in Sions koor een Maagd van Nazareth,
Ter offerand gereed, uit eerbied voor de Wet.
Haar offer voor den Heer rustte aan heur warmen boezem:
Een engelachtig Wicht, frisch als de rozenbloesem.
En Jozef, vol van deugd, stond de arme Maagd ter zij...
o Zalig Oudrenpaar, dat vroom en hemelsch blij
Uw Jesus offerdet, de parel van uw leven!...
Die tempeloffering wordt op dit uur hergeven.
Bij toovrende muziek, die 's Heeren lof bazuint;
En door de azuren wolk van wierookdamp omkruind,
Staat, juichende in de ziel bij 't wordende mirakel,
Een tweede Jozef daar voor 't heilig Tabernakel,
| |
[pagina 247]
| |
En zingt het Gloria van Bethlems englenheir...
Daalt, Englen, op de maat van dezen lofzang neêr!
Geef, Thabor, uwen glans! geef, Sinaï, uw donder!
Schouw, Aarde! Heemlen, schouwt op 't altijddurend wonder!
't Is grootsch, verheven, als een tolk van wijsheid, deugd,Ga naar voetnoot*)
Door God gesteld te zijn tot gids der prille jeugd,
En op den kanselstoel Gods waarheid te openbaren!...
Zoo één der priesteren, die dient aan deze altaren.
Verheven zendingswerk, als herder voor te gaan,
Op Gods bevel de zonde in d' oorsprong neêr te slaan,
En 't stervend Christenkind met Englenbrood te spijzen!..
Zoo één der priestren, die hun God hier eer bewijzen.
o Godlijk voorrecht, met de pasgezalfde hand
Als Wijdeling voor 't eerst de heilige Offerand
Te brengen aan den Heer in heilige offerschalen!...
Zoo baadt de derde in 't licht van nieuwe zonnestralen.
o Zaalge broedrentrits, gekweekt in 's Heeren hof!
Gij jubelt, en verkondt des Heeren macht en lof.
Als Petrus, wordt een steun van Jesus' Kerke op aarde!
Als Leo, wordt een licht van een onschatbre waarde!
En blijft der jeugd een gids, den ouderen een raad,
Den weezen vader, en den armen toeverlaat!
Als Jozef.... Doch, o zie, hoe de Englen nederdalen;
Ze vlechten om zijn hoofd een kroon van hemelstralen,
Blik, stervling op 't altaar! bewonder, en kniel neêr!
Daar, met zijn broedren, brengt hij 't offer aan den Heer.
Hoort gij zijn hart en tong het blij Hosanna galmen?
| |
[pagina 248]
| |
Ziet gij den wierook met zijn beê ten Hemel walmen?
o Stil! De Hemel daalt...., Het plechtigst uur is daar....
Drie priesters knielen met de gansche Christenschaar.
Hoe heilig is die stilte! De orgeltonen zwijgen
En 't lied des priesters; slechts de wierookwolkjes stijgen
Al kronklend opwaarts naar het rijke stargewelf,
De Hemel zegepraalt, en opent zich van zelf.
Voor elke wolk, die stijgt, bezwangerd met gebeden,
Daalt steeds een Engel met genaden naar beneden;
En allen scharen zich om 't nieuwe Bethlehem,
En zingen 't lied op aard van Gods Jerusalem,
En dekken zich 't gelaat met balsemgeurge vlerken;
Want 't Heiligdom ontvouwt het grootst der wonderwerken.
De priester-offeraar, door 's Heeren Geest bezield,
Wordt schepper, - bidt en spreekt, - het zinlijke is vernield...
o, Godlijk is die daad. Ziet gij in 's priesters handen
Dat Misbrood en dien Kelk, verzoenings-offeranden?
o Wonder! Brood en Wijn is Jesus' Vleesch en Bloed!
Buig neder, Christenschaar, en val uw God te voet!
Kom Gij, o Schepper, Geest van heiligheid en waarheid!
Omglans mijn bijstren geest met uwe reine klaarheid!
Bedauw mijn brandend hart met uw genadenvloed!
Schenk aan mijn staamlend lied een sprankjen van uw gloed!
Wie van de biddenden, stijgt daar, met vrome schreden
En neêrgeslagen blik, omhoog naar de outertreden?
Een vader, moeder is 't, verzonken in 't gebed.
De priester daalt er neêr met vreugdevollen tred.
Hij draagt den Kelk des heils, aan elke zijde een broeder...
o Blijdschap! Jesus spijst een vader en een moeder.
De tranen, die gij ziet, zijn tolken van 't gemoed.
Zie neêr op dit gezin, dat knielt aan uwen voet,
o Groote God! en hoor hun snikkend jubelzingen!
| |
[pagina 249]
| |
Komt, Englen, van omhoog, om dezen stoet te omringen!
Draagt hunne zuchten op, zij worden hun ten loon,
Gehecht als parelen aan hunne hemelkroon!
Zoo juich, o Huisgezin, den Heere toegeheiligd!
Juicht, Ouderen, die God beveiligt!
Juicht, Priesters, telgen gij van éénen zelfden schoot!
Juicht, gij vooral die 't offer boodt
Voor de eerste maal uws levens!
o! Dat dit Feest een beeld van zegen zij,
Van zegen in deze aardsche woestenij,
Van dien daarboven tevens!
|
|