Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 135]
| |
I.Europa! kent gij mij?
Des Keizers vriend en hoofd van Oostenrijks getrouwen;
Onwankelbare zuil van Habsburgs heerschappij,
Waarop het schoonste Huis zijn schoonste lot moest bouwen?
Kent gij den arend nog, in 't vuur met vuur gevoed,
Gespeend met bliksems en gekweekt met donderstormen?
Zijn pennen zijn gefnuikt; zijn slagveêr, zwaar van bloed,
Sleept op de lijkwâ van de schaar, die hij mocht vormen,
Een schaar, zoo fier van borst, zoo blank van kleed en eer!...
Gij vindt hier ad'laarskroost noch opperärend meer.
| |
II.Soldaten! kent gij mij?
Den held van uwe keus, de ziel van uwe zielen,
De zeekre star van uw triumfbaan, wier voogdij
Ik op mij nam, toen twist hier broeders kwam vernielen?
| |
[pagina 136]
| |
Daar ligt gij neêr, mijn volk! De noordsche sperwergier
Lekt thans zijn klauwen af van 't bloed der witte duiven,
Gitzwart van slibbe en kruit, met Oostenrijks banier
Ten grond gesmeten. Daar, waar 't krijgstriumf moest wuiven,
Hangt nu de rouwvaan naast der Pruisen feestvlag neêr,
En 't leger vindt in mij zijn opperhoofd niet weêr.
| |
III.Bohemen! kent gij mij?
o Bunzlau! breng niet meer granaten en robijnen!
Czoslau! geen zilvererts of goudensmederij!
Spaar, Grudim! uw kristal! Pleng, Leimeritz! geen wijnen!
Uw goudzand, Prachim! en uw paarlen zijn verdoofd.
o Pilsen! Koenigsgraetz! uw lammren en faizanten,
Uw schat is door een telg van Duitschland weggeroofd.
Zij heerscht hier ongetemd met hare wraaktrawanten.
Uw rijkdom en geluk, uw welvaart ligt ter neêr.
Gij kent geen Benedek, ik geen Bohemen meer.
| |
IV.Frans-Jozef! kent gij mij?
Die krijgsgeest, in wien God zijn vuur scheen aan te stoken,
Zoo helder als een zon en als de bliksem vrij,
Is uitgebluscht, en staat in buskruitdamp te rooken,
Den glans verdoovend van uw gouden keizerskroon.
Uw Samson viel. Uw Huis gevoelde 't. 't Schokte. Drommen
Van Filistijnen naken, blind van roem en hoon,
Uw waggelende rijk met naaldgeweer en bommen.
Al roepe uw hart: ‘geef mij mijn legioenen weêr!’
Hoor, de Elbe schreeuwt: ‘gij hebt uw Benedek niet meer!’
| |
V.o Weenen! kent gij mij?
Den plaatsvervanger van uw ouden Sobiesky?
| |
[pagina 137]
| |
Gij, die nog droomdet van een zegefeestgetij,
Omdat ge in mijne vuist den degen van Radetzky
Zaagt dansen. Buig het hoofd! 't Omwentlingswangedrocht
Hing u den sluier om, van landverraad geweven,
En groef met mijn rappier op uwen grond de krocht,
Waarop de Macht voor 't Recht de grafspreuk heeft geschreven:
‘Hier slapen plicht en trouw, rechtschapenheid en eer;
Want Habsburg zij voortaan geens Duitschers stamhuis meer!
| |
IV.Itaalje! kent gij mij?
Zóó stond op 't kerkhof nooit een grijze doodengraver
Als ik op dezen troon van doodsche woestenij.
Hier, lillend, schuimend, rif van ridder en van draver,
Daar, schedel, bekkeneel en armbeen, heet van bloed,
Gebroken hart en oog, doorkogelde gewrichten,
Vermillioende smart, geknakte heldenmoed -
Wraakschreeuwend mannenkoor uit doodskleurde aangezichten
Omgiert mij, alsof elk met helsche stem mij wekk',
Mij, eens uw Doge, uw Heer, uw Cezar Benedek.
| |
VII.Ik ken mij zelf niet meer....
Ik beef voor de ure, dat de wanhoop mij verover'.
De geest der raadloosheid sloeg plettrend op mij neêr
En liet mij schier geen puin van veldheersgrootheid over.
Waait nog mijn ademtocht (onwillig) voor mij uit?
Zwiert nog mijn degen rond, bewusteloos geheven?
O, dat hij in mijn bloed zijn lot en rol besluit'! -
Mijn boezem zij zijn graf!... Ik kan niet langer leven.
God!... Neen! vergeving! Heer! Gij zijt alleen die slaat!
Ben ik geen veldheer meer - 'k wil vallen als soldaat.
| |
[pagina 138]
| |
VIII.Ja, God! Gij kent me alleen!
Gij ziet dien wervelstroom in al mijne aders koken.
Gij peilt in mijne ziel dien kolk van bitterheên.
Hadde een der Satans mij de heldenborst doorstoken,
't Waar' helsche foltring!... Maar - verwonnen door den Pruis!...
Theresia! gij voelt dat brandmerk op 't gebeente,
Dat zelfs geen Rudolf zoû verdragen, vriend van 't Kruis.
Uw rijk, als Lazarus, zinkt weg in 't lijkgesteente....
Rijs uit uw tombe, o Vrouw!... Bid: ‘Wees ons wekker, Heer!
Stijg, Habsburg! uit uw graf, word Duitschlands Keizer weêr!’
| |
Aanteekeningen.Titel. De slag bij Sadowa viel voor den 3 Juli 1866. Motto. A.E.I.O.U. is: Austriae Est Imperare Orbi Universo, Oostenrijks leuze, zinspreuk van keizer Frederik: ‘Oostenrijk moet de wereld beheerschen.’ Frankrijk beantwoordt dit met dezelfde letters A.E.I.O.U. dat is: Austria Erit In Orbe Ultima: Oostenrijk zal ter wereld de minste wezen.’ Koeplet 5, vers 2. Sobieski, overl. in 1696, was koning van Polen en een der grootste veldoversten zijner eeuw. Hij maakte zijn naam vooral onsterflijk door zijne heldenmoedige verdediging van Weenen in 1683, welke stad zonder zijne overwinning in de handen der Turken zou gevallen zijn. Geleerd en godvruchtig van aard, wordt hij als het toonbeeld van een christen-krijgsman in de geschiedenis aangehaald. Een onbegrensd vertrouwen, in generaal Benedek gesteld, eer dat de slag bij Sadowa plaats greep, billijkt deze historische vergelijking. Ibid. v. 4. Radetzky, die het Huis van Oostenrijk vooral verdedigde in 1848 tegen het carbonarismus in Italië en in alle | |
[pagina 139]
| |
gevechten overwinnaar bleef. Men koesterde hetzelfde vertrouwen voor zijn opvolger Giulay, tegen denzelfden vijand bij Solferino verslagen, en later voor Benedek, tegen de op Oostenrijk aanrukkende Pruisen. Het oppergezag van dezen laatste is overgegaan op den overwinnaar van Custozza, Prins Albrecht, Aartshertog van Oostenrijk. Koeplet 6, vers 10. Doge. Generaal Benedek was tot voor den oorlog bij Sadowa gevolmachtigd gebieder van Venetië en den Vierhoek in Italië. Koeplet 8, vers 6. Theresia. De Keizerin Maria Theresia, insgelijks overwonnen door Frederik den Groote, werd naderhand zelve overwinnares en kreeg hare verloren staten terug, zoodat zij de nieuwe grondlegster werd van het huidige Oostenrijk. Ibid., vers 7. Rudolf, graaf van Habsburg, stichter van het Oostenrijksche Huis, is als zoodanig bezongen door Schillers ‘Ballade’ en door Pyrkers ‘Rudolphiade.’ Koeplet 5, vers 8. Volgens het nieuwe staatkundige stelsel, door den Minister-president van Pruisen verkondigd: ‘Macht is recht.’ |