Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
Aanmoediging tot ondersteuning der ongelukkigen van Zwitserland.Ga naar voetnoot*)
Hoort gij, o Menschenvriend, de Sonderbundsche klachten?
De noodklok klept in 't arme Zwitserland,
En roept om balsem die de wonden kan verzachten,
O, reikt aan 't heldenkroost de broederhand!
Hoort gij de stem der vrouw van hulp en troost verstoken?
Zij zucht en weeklaagt om haar echtgenoot;
De vijand heeft de kracht zijns heldenarms gebroken;
Zijn gloriekroon is 't bloed, dat hij vergoot.
De zuigling vindt den dood aan 't stervend hart der moeder,
Die nauw haar kind zijn laafnis geven mag;
De zuster kwijnt en treurt om haar gesneefden broeder,
Die onversaagd den dood in de oogen zag.
Het was geen worstelstrijd om goud of aardsche schatten;
Neen, hooger doel had 't heldenvolk bezield,
Eer wilde 't zijnen grond met 't laatste bloed bespatten,
Eer 't Gods- of vrijheidsvaan gebogen hield.
| |
[pagina 20]
| |
De jonglingschap trok op met leeuwenbloed in de aderen,
En grijsaards stonden met het zwaard omgord;
Zij volgden vreugdevol het vaandel hunner Vaderen,
En hebben 't bloed, hun God ter eer, gestort.
Zoo viel de Sonderbund, zoo vielen zijne helden,
En lieten 't nakroost weenen op hun graf,
't Verlaten nakroost, dat den lof slechts kan vermelden
Der heldenschaar die hem de vrijheid gaf.
Op 't slagveld liggen zij, in eigen bloed begraven;
Waar geene wâ 't misvormde lijk bedekt,
Daar zuchten weêuw en wees, het edel kroost dier braven,
Dat hulpeloos tot ons de handen strekt.
Hun huizen zijn geslecht door 't vuur van woeste benden,
Wier razernij verzaakt aan wet en recht,
Om haardstede en altaar in bitteren hoon te schenden,
Te lachen met den zucht, dien wees en weduw slaakt.
Beschouw dat naamloos leed! En hoor die wanhoopsklachten!
Een aalmoes, menschenvriend, uit milde hand,
Om 't harde levenslot dier armen te verzachten,
Der martelaars van 't lijdend Zwitserland.
|
|