Was seer oud en des wegen spreekt men al van deselve, ontrent A. 850. Is ook, wegens haar hoogen ouderdom, A. 1612, van selven ingestort. Ubb. Emmius, de Agro Fris. 40 pag. en Joh. Pikardt, Drenth. 20 H. 92 bl. aldaar met eenen bewysende, dat het uit het puin van een Romeins gebouw was opgemetseld.
Hoe toch? de goude, silvere en kopere Munten der Roomsse keiseren, in groote meenigte alhier opgedolven, bewysen die niet een Roomssen afkomst; gelyk de duifsteen, van een ongemeene grootte, haar oudheid aantoond? Huininga, Beschryv. van Groning. in het Stedeb. van Blaauw.
Voorts is, in dit ronde kerkje, Georgh of anders Jurrien Schenk, Vryheer van Toutenburgh, tot Scadholder gehuld. Goudhoeve, 2 D. 588 bl.
Ook is aanmerkelyk, dat, over het besit van deese kerk, tussen de burgers en den biskop van Uitrecht een geschil is geweest; de burgers het dak en een deel van de muiren afwerpende. Scotanus, Friesse G. 4 B. 101 bl.
Eindlyk moet gy verstaan, dat het oude kasteel, eer het in een kerkjen is verwisseld, in deese landstreek diende tot beveilinge van den Hunesus, anders geheeten het Reid-diep. Pikardt, Drenth. op gemelde 92 bl.
Men vind het doorgaans, ontrent de Platte grond van Groningen, het koper gebracht; waar uit, wy het ook, door Jak. Schynvoet, in deesen Schatkamer hebben overgebracht.