Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen
(1711)–Ludolph Smids– Auteursrechtvrij
[pagina 348]
| |
ke deel van de Stad, by het Huis Oostwyk beginnende, en soo Noordwaars loopende verby Suilen, Maarssen, Breukelen, de Nieuwersluis, Loenen, Vreeland, Nichtevecht, Weesp en Muyden, eindlyk aldaar in de Suiderzee sich ontlastende. Junius, Batav. 8 cap. 109 bl. en weder 17 cap. 481 bl. Matheus, in Not. ad Anonym. Analector. T. 115 pag. Saanl. Arkad. 3 B. 169 bl. Deese word van den Hr. Hoofd, in syn Velsen, met het sluiten van dit Treurstuk, in deeser voegen ingevoerd:
Ik ben de Vecht, de geest en godheid van de stroomen,
En silververwigh nat, daar gy uit rysen siet
Dees frisse grysigheid, gemyterd met het riet.
Waarseggend is myn tong, &c.
Deese is dat blanke water, met het aangenaame groen van soo veel prachtige Lusthoeven overschaduwd, door verscheidene Puikdichteren sielroerend opgeset. Doch hoor, voor deese reis alleenlyk, hoe deese stroom, by gelegenheid van Geboortvermannen, op Ouderhoek, van my word aangesprooken: Jordaan verheffe de Jordaan!
Laat Vondel vry de Rhyn hier noemen,
Antonides den Ystroom roemen,
Norèll voor de ouden Yssel staan!
Laat Willink synen Amstel prysen!
Elk heeft het naar syn sin gesegt.
Ik hou 't met u, myn waarde Vecht,
U sal ik altoos eer bewysen!
Wanneer ik langs uw boort magh treên
En soo myn sinnetjes vergad'ren
Of met een boek of losse blad'ren,
Waar vlieght myn geest dan niet al heen!
'T sy dat se wil met Munten speelen,
Soo van oud Rome als Nederland;
'T sy dat se vuirigh slaat de hand
Aan Heeren-Huisen en Kasteelen;
| |
[pagina 349]
| |
Sy kan by u niet ledig staan;
Gy noopt haar, wordse loom, met spooren,
Belust myn Poësy te hooren.
En doet de veerssen gladder gaan.
'T is wel. ik heb u hier ontboden,
Terwyl, &c. het overige elders.
|
|