T.
[Taal]
TAAL; van deese spraaken wy boven, 70 en 71 bl. doch het is jammer, dat de Taalgeleerde niet eens syn, soo in de spellingen; settende deese hi voor hy, en die weder schryvt voor schryft, &c. als in de woorden self, en haare vooruitgaande ledewoordtjes, de en den of een en het; van welke boven, 109 bl. en verder schryvende deese, hunne en hen en die daarentegen, haar, &c. schryvende in het verledene, doorstooken voor doorsteeken, &c. maar ondertussen hou ik het aan de syde van J. Goeree, ontrent synen Alkander, of Gewaanden Zeeroover, deese woorden in den Opdragt gebruikende.
Hy durft ten Schouwburg treeden,
Dog wat beswaard van tong en met beschroomde schreden
Voor 't neetelige volk, zo vrugtbaar in onze eeuw,
Dat, om een Letterfeil, met haatelyk geschreeuw,
Hem vallen zal op 't lyf, als of een stad wou zinken.
Hier sal een De, of Den, niet wel in de ooren klinken:
Daar zal de Spelkonst niet geschoeid zyn op de leest,
Van hun gefronst verstand en kibbelende geest,
Daar sal hy tegens Taal en tegens maatklank spreeken,
Of elders hem een Punt of Letterstip ontbreeken,
Om welk, naar hun begrip, een land zelfs moest vergaan:
Maar, 't ga daar meê zo 't wil, 'k steur my daar weinig aan.
Ondertussen syn hier weder de Latynsse Letterklovers gelukkiger; schryvende nu eenpaarigh, Gellius en niet Agellius, Vlysses en niet Vlixes, Virgilîus en niet Vergilius, &c. Doch hier af elders breeder.