de van de Waterlanders, onder de dwinglandy van Burgondie.
5. Te gaan, een hond om den hals dragende. Sleidanus IV Monarchyen, 385 bl. spreekende van de beteugelden Palatyn; behalven Otto Frisingensis, Krantzius, Georg. Sabinus, Gunther. Ligurinus, Witekind, &c. in de daaden van keiser Frederik Barbarossa.
7. Nevens een kus, met de tanden een vygh uit de poort van een esel te trekken. Kuspinian. in Fred. Barbaross. spreekende van de Milaneesen; het geen Oudaan ook in het 3 de Bedryf van syn Treurspel, Konradyn, in Frederiks lange vertellingen heeft te pas gebracht.
Van dit soort van versmading is ook
7. Roeden, van de stadsmuiren, de vyanden toe te werpen. Alkemade, in Willem de IV. 72 bl. spreekende van die van Uitrecht, op het jaar, 1345.
8. 'T wapenschild te breeken en te veranderen. Alkemade, weder in Albert, 90 bl. spreekende van die van Delff; behalven Bleiswyk, Delff, 64 bl.
9. Een ontaarden wapentuir, op een schandelyke wyse te ontwapenen. P. Verhoek, in syn meergeroemd Treurspel, in het 4de Ton van het 2de Bedr. den vroomen Burgerhard deese woorden in de mond gevende:
Ach, of den Hertogh quam' die licht haast op sal daagen,
Ik soude u in een kamp beroepen en u valsch
En snoô betigting u doen haalen door uw hals;
'K had moed, met speer en swaard, u 't schelmstuk te doen klappen,
En sagh uw helm en schild en wapen stukken kappen
Te morsel; den heraut uw lans de punt in de aard
Verbreeken; op een hoop van mest, uw ros den staart
Afsnyden; tot uw schand, de draagband en uw spooren
Van 't lyf gerukt, begraauwd, een schelm in 't hart gebooren.
10, Het servett of tafellaken, voor iemand, door den heraut, te laaten In stukken snyden. De Gouwenaar, in Albert, 112 bl. Goudhoeve, 408 bl. behalven Kemp, Scotanus, &c. alle spreekende van Willem van Beyere, grave van Ostervant, gr. Alberts soon, in Vrankryk, aan 's konings tafel gehoond.
En dit soo verre van de Smaatstraffen; welkers getal in