Basel daarop verbystrevende en Switserland verlaatende, komt hy in der Elsas, van daar in de Pals, van daar in het sticht Keulen en Kleefland.
Hier verdeeld hy sich in tweën, boven Schenkenschans, en beneden Emmerik.
Dan word syn Suiderdeel de Waal geheeten, dat, verbyschuirende Nimmegen, Tiel en Bommel, beneden Loevevestein, sich met de Maas vereenigd.
Maar het Noorderdeel spoeid sich naar Arhnem, alwaar de Fossa Drusi van hem af wykt. Boven, 67 en 157 bl.
Als dan sakt hy allenskens, verby Wageningen en Rheenen, tot aan Wyk te Duirstede; alwaar de Lek van hem af is lekkende; die weder Kuilenburg, Vianen en Schoonhoven verby loopende, ontrent het dorp Krimpen, van de Maas of Merwe word ingenoomen. Sie van de Lek, boven, 202 bl.
Voorts trekt syn middeltak, van Wyk te Duirstede naar Uitrecht, Woerden, Leiden en soo naar den oceaan of Noorderzee, eer hy was by Katwyk toegestopt. Sie deese loop des Rhyns, by Guicciardin. Belg. Foed. 17 pag. Kluverius, van de Rhynmond 9 H. 160 bl. &c. Saanl. Arkad. 3 B. 150 bl. Slichtenhorst, Geld. G. 1 B. 9 bl. Veronaas Onderg. 1 B. 50 bl. behalven Junius, Van Someren en gewisselyk meer Andere.
II. Aangaande de Verstoppinge, by Katwyk, komen hier twee vraagen voor de boeg; wanneer dit opstoppen is geschiet, en of de middel Rhyn, alleen door dit stoppen en versanden, is vermagerd en uitgeteerd?
Ontrent de eerste vraag is dit myn antwoord. De saak is seer onseeker; eenige (waar onder Gabbema, Watervloed. 9 bl.) willende die te syn voorgevallen in de gruwsaame waternood van A. 860. Andere (als Meteren, Neerl. G. 3 B. 65 bl.) deselve versettende op 850. Sie boven, 45 bl. en een geheele ladder van Schryveren, Heda, Joh. à Leidis, Goudhoeve, Junius, Petr. Nannius, Lamb. Hortensius, Slichtenhorst, Wachtendorp, Schokius, &c.
Ontrent de tweede, seg ik plat uit Neen; geloovende dat de Lek, een swaare schuiring krygende, de loop des middel Rhyns allenskens is verminderd en eindlyk, by Katwyk, door een aangroeijende toewellinge is opgepropt. Siet het reedsgeschrevene, boven, 202 bl. en Pars, Katw. 4 en 53 bl.
III. Treedende eindlyk over tot het toesluiten in Kennemerland, meen ik te konnen aantoonen, dat de Rhyn hier een uitwatering heeft gehad. Sie daar alle myn bewysen!