[Rheenen]
RHEENEN; in het Sticht, aan de Rhyn; een seer oude stad, gelyk dat de muiren genoegsaam te kennen geven. Junius, Batav. 11 cap. 232 pag. als synde van bisk. Jan van Arkel. Slichtenhorst, Gelders. G. 7 B- 137 bl.
Maar hier is men weer aan het kibbelen, onder de Latynss Geletterden, de steden en sloten, waar het hen lust, verkruyende.
Van Leeuwen, Batav. 176 bl. noemt Rheenen Grinnes (gy vind dit by Tacitus, Hist. 5 B. 20 H.) even als Ortelius, die de oude plaatsen durft setten, daar de steden ons heden ontmoeten.
Maar, volgens Kluverius, (van de Rhynmond. 13 H. 269 bl.) is Grinnes geen Rheenen, Arenacum, geen Arhnem; Vada, geen Wageningen; Batavodurum, en Batavorum oppidum (en dat is ook waar!) geen Nimmegen: vertoonende dat, uitgenoomen Batavodurum, alle deese plaatsen fyn gelegen op den anderen oever van de rievier. Sie mede Rycquius, in Tacitum; alwaar deese 4 plaatsen vici modici worden genoemd; Van Someren, houdende de stelling van Ortelius, Batav. 6 H. 49 bl. J. Flud à Ghilde, in de Voorreden van den Vertaalder Kluverius, 2 D. 57 bl.