[Kannemaker]
KANNEMAKER; een aansienlyk en vermoogend burger van Gorkom.
Deese, een onbesuyst kerel, had de gewoonte frisse vrysters en jonge weduwen, in haar slaapkamer, heimelyk te trouwen, onder beding, dat sy, binnen het jaar, van de trouwbeloften niets moesten melden. Door deese schalkheid had Henrik Kannemaker meenigen dochter haar eer gestoolen en bevrucht. Hier dan eindlyk over aangehouden, beleed hy, wel uit vryen wille maar niet in het openbaar, aan alle de omstaande vrouwluy te syn verloofd. Hem wierd verder gevraagd, aan welken dochter hy allereerst syn trouw had verquakkeld. Hy antwoorde, al lacchende, dat deese, noch in dien hoop, noch in de stad selve, was te vinden. Daar op ontliep hy het gerecht, en keerde naar Gorkom. Doch hier wierd de haas gevat. Otto van Arkel, grondheer van de stad, liet de poorten sluyten en dien holbolligen vrouweschender by de kop vatten. Henrik daar lucht af krygende, vlood naar de kerk. Otto, met geen geweld de kerk willende ontheiligen, belast een verwers kuyp over hem heen te stelpen, en soo naukeurigh te bewaaren. Dit duirde tot in den 5den dagh; als wanneer hy, door hongersnood gedreven, sich liet van-