[Herkules]
HERKULES; ook onder de godheden van deese landstreek; gelyk wy beweesen, 105 bl. alwaar wy ook spraaken van Saxanus, eene syner bynaamen.
Van de Steenhoopen, gelyk wy aldaar ook beloofden, sullen wy spreeken, in de letter S. maar niettemin hier een woordtje voor de liefhebbers.
Tacitus, van de Seden der Duitsse, 34 H. by Kluver. van de Rhynmonden, 2 D. 282 bl. getuygd dat het gerucht verspreide dat, ontrent den oceaan, de kolomnen van Herkules noch overigh syn. Het sy (segt de Vertaaling) dat hy daar self geweest heeft, of om dat men al wat heerlyk is, toegestaan heeft tot syn vermaardheid toe te passen.
By Junius, Batav. 485 pag. word Altamerus veroordeeld, als dwalende, met de pilaaren van Herkules in het Noorden te setten.
Van gelyken meent hy Anton. Schoonhovius, in seker brief over deese pilaaren schryvende, seer schandelyk te syn gevallen, stellende deese gedenkteekenen by de Tencteri, ontrent Rolde, niet verre van Kovorden.
Maar, myn goede Adriaan Junius, had gy in Drenthe geweest, en die yslyke gevaartens en onbesuysde steenhoopen, aldaar gesegt Huynebedden, te Rolde, te Borger, te Drouwen, te Finaarle, &c. ooit aangeschoud, gy sont dit schryven van Schoonhovius, voor een aartigh sprookje, of een enkel droomgesicht, niet hebben uitgemaakt.
Voor my, ik hebse meer als eens gesien, en ook meer als eens boven op de selve geklommen, en beneden daar door heen gekroopen. Dus seg ik alleenlyk hier in het kort; het syn op malkandere gestapelde steenen, van soodaanige grootte, datse niet als met de handen van eenen Herkules bewogen konnen worden. En wie is nu hier deesen Herkules? de reusen of, soo mense noemt, Huinen; van welke Pikart, Drentsch. Oudh. 5 H. 34 bl.