se stellinge wel in eenige myner Lofdichten heb gebruikt.
Maar nu sou het my niet onsmaakelyk voorkoomen haar naamwoord af te haalen van een droogen, vasten, doch ook mageren en schraalen grond, by onse voorouderen haar, harel en harle gesegt. En hier volg ik Oudenhove, Haarl. Wieg, 3 Bedenk. 14 bl. en Alting. Notit. 2 Part. 81 bl.
II. Is (al een stad synde, ten tyden van gr. Didrik de VIde A. 1155. Alting. Notit. 2 Part. 8 pag. uit een geschrift van kon. Willem) viermaalen met een belegering aangetast. Naamelyk,
A. 1268, van de Kennemers, met de West-Friesen en de Waterlanders aangespannen. Scriverius, by Goudhoeve, 326 bl. Ampzing, Haarl. 31 bl. en Screvelius, Haarl. 42 bl.
A. 1436, van vrouw Jakoba, onder Will. van Brederode. Ampzing. 31 bl. Screvelius, 45 bl.
A. 1492, van het moedwilligh Kaasenbroods volk. Goudhoeve, 549 bl. Screvelius, 52 bl. Ampzing 32 bl. Voorts sie van het Kaasenbroods volk, in de letter K.
A. 1572, van de Spanjaarden, onder de soon van Duc de Alba, don Frederiko. Ampsing, seer omstandelyk, 565, &c. bl. gelyk mede Goudhoeve, 2 D. 68 bl. Screvelius, 65 bl. en voorts Boxhorn. Stedeb. 115 bl. Oudenhove, 84 bl.
III. Komt weder in bedenkinge het saagschip in het veroveren van Damiate; waar af al boven, 32 en 50 bl. Doch hier komt my een aanmerkelyke plaats van Makrobius op zy rollen, reeds in myn Gallery der Uitmuntende Vrouwen, 81 bl. te berde gebracht.
Dido boude de stad Karthago, 286 jaaren naa de komst van Eneas naar Italie. Soo konnen sy malkanderen niet gesien hebben. En evenwel versierd Virgilius, gelyk het immers al by de scholiertjes is bekend, dat Dido, der Karthaginenseren afgodin, de happige bysit van Eneas, der Romeinen Stamheer, is geweest. Hem hebben geholpen de Treurspeldichters, Schilders en Beeldhouwers; soo dat syn verdichtsel, om de behaaglykheid van haar uitvoeringe, de tastelyke waarheid, ontrent de kuisse Dido, geheelyk heeft onderdrukt. Dit is de sin van syn redeneeringe, Saturnalior. 5 lib. 17 cap.
Immers gaat het, op deselve wyse, met dit Damiate, van Vondel, Antonides en andere Puykdichteren, tegens alle welgegronde Historischryvers, soo sielkittelend gehandhaafd.
IV. Van haar Drukkonst hebben we gesegt, het geen wy wisten, 65 bl.