[Gruit]
GRUIT; en Gruitgeld, raakende de brouwers. Is een tol die deese geven of voor het water alleen, of ook voor het selve schoon te houden van de groente, die des somers op de wateren is groeijende. Matheus, Analector. V Tom. 597 pag. Junius, Batav. 540 pag. Montanus, in Guicciardin. 3 Part. 240 pag.
Van dit tolgeld, aan den graaf van Holland, door die van Leiden betaald, gewagen ook Scotanus, Friesse G. 8 B. 265 bl. en Slichtenhorst, Gelders. G. 9 B. 94 bl. en 225 bl. alwaar ik bevinde, dat de Gruittol het dikke bier alleenlyk aanging; synde 't dunne bier sonder gist, van alle lasten ontheven. Sie mede Heda, in de Giftbrieven der Keiseren, Ott en Henrik, 95 en 100 pag. en weder in die van Heer Gysbrecht van Abkoude, 225 pag.
Merk gy ondertussen aan, dat het Bierbrouwen in de voo-