syn schoon-soon geholpen, bedacht men een dikker inkt, om dat de gemeene vloeide. Om kort te gaan, daar quam een werk uit, op de eene syde gedrukt, te weeten; Spiegel onser Behoudenisse. Ondertussen wierden de bladeren tegens malkanderen geplakt, om dat de ledigheid in het leesen niet sou hinderen. Boxhorn. Stedeb. 104 bl. uit Junius, Batav. 17 H. 427 pag. en in syn Histor. Univers. 946 pag.
Maar soo spreeken de Nederlanders, als buiten de genoemde, Slichtenhorst, Geld. G. 7 B. 148 bl. Parivall. Vermaak van Holl. 119 bl. Pars, Katw. Oudh. 284. bl. Oudenhove, Haarl. Wiege, 22 H. 68 bl.
Laaten wy ons nu tot Mentz eens keeren, die Haarlem de kroon van 't hoofd poogt te trekken. Bucholzerus, op A. 1440. (Indic. Chron. 388 pag.) en Mallinkrosius, by Boxhorn. Hist. Univ. 947 pag. seggen, dat de Drukkonst is uitgevonden door Joh. Gutenberg van Strasburg, binnen deese stad, die daar na deselve binnen Ments heeft voltrokken. &c. Soo mede Sebast. Munsterus (Germaniae, 3 lib. 488 pag.) Godfried (Chron. 830 bl.) Polydor. Virgilius (Rer. Invent. 2 lib. 6 cap.) en Chytreus, behalven ontelbaare andere Duitsers, houdende het op de selve wyse met hunnen Duitsers.
Wel aan. Wy blyven hertnekkelyk aan de syde van Haarlem, en spreeken met Antonides (Ystrooms 4 B. 106 bl.) de Drukkonst aan, in deeser voegen.
O Drukkonst! die alleen de wysheid in den nood
Van schipbreuk hebt gered, geherbergt in uw schoot,
Geveiligd voor den storm der woestheid en barbaaren
Nu reeds met onbescheid haar in de kroon gevaaren,
Wat blyft de wereld aan uw nutten wond verplicht?
Gemelde Dichter had van Haarlem, weinig te vooren dit gesegt:
Geen minder glorie heeft de Drukkonst haar gegeven,
Toen Koster, wandelende in breede beukedreven,
De letter-formen sneet in 't sachte beukenhout,
En vond de weetenschap, die 't alles woed en bout,
Dat letterhelden, lang verstorven en verstonden
Door ongenaa des tyds, doorluchtigh ondervonden;
Die, als hun graf kruik barst in scherven en de wind
De stuyvende ass verstrooit, noch leven, en bemint
In volgende eeuwen, op des naaneefs dankbre tongen,
En pennen sweven, van geweld noch graf gedwongen.