[Arkel]
ARKEL; het Stamhuys der Heeren van Arkel is oud en roemruchtig; oud seg ik, en des wegen met kinderspreukjes en beuselachtige verdichtseltjes overschaduwd. De van Arkels sprooten, segt de eene, uit den Duitsen Herkules; neen, segt een ander, sy syn van de Trojaanen afkomstigh; of van de Herulers ten minsten. Maar een derde onderrecht beter, ons beduydende deese af te daalen van Ritsaard, eene der vier Heems of Aimyns-kinderen. En begeert ge bewys te hebben? Die vier broederen, op hunnen Rosbayerd sittende, syn immers in een groote schildery te sien op het oude Huys te Heukelom. Van Leeuwen, Leid. 286 bl. uit de aangetrokkene Abrah. Kemp, 3 bl.
Vorders sal ik alle de Heeren van Arkel geensins optellen; maar alleen, uit de gemelde Kemp, eenige staaltjes, goede Leeser, u opdissen, op dat gy moogt sien op welken wyse sy, door het los en ongegrond aanteekenen der eersten schryveren van Neerlands Oudheden, somwylen word misleid.
I. Sy is aanmerkelyk, dat heer Jan de Tweede uit Vrankryk is gekoomen tot in de Alme, en aan het onbewoonde land van Arkel; een blanke swaan (ô welke een fraaye vindinge!) dien ridder geleidende en syn schepen in het water voorgaande. Kemp, 4 bl. Junius, Batav. 549 pag. Slichtenhorst, Gelderl. 36 bl.
II. Ook dat Jonker Jan de XII; de VIII by V. Leeuwen, Batav. III. 84 bl. was seer sterk en geweldigh; een balk omvattende en, met toegeneepen beenen, syn paard van de grond lichtende. Kemp, 39 bl. Gelooft gy dit? Noch meer dan. Hy vatte een sterk paard by de keel, sette het tegen een muir, het selve soo persende, dat hy van benauwdheid de tong uitstak. Behalven Kemp, V. Leeuwen, Leid. 288 bl.
III. Siet het seldsaam ongeval van Heer Jan de XIV. ( de X, by V. Leeuwen, ook 848 bl.) Komen, een jongen met de mars loopende, eist van deesen jonker eenigh onderstand. Men geeft het hem mildelyk. Komen vaart voort met syn koopmanschap, van land tot land reisende. Ondertussen gaat Heer Jan naar Jerusalem. Wederkeerende, word hy geplonderd en uitgeschuld, ontrent Genua; wat raad? arm en ontbloot, begeest hy sich naar de kerk. Midderwylen gaan syn dienaaren straat op, straat neer. Vinden Arkel wapen voor seker huys. Hier woonde Komen, die met het wapenschild van syn weldoender den gevel had vercierd. En toen? sy vinden Komen, en brengen hem by haar heer, in de kerk.