III. Dat sy, naa de dood van gr. Floris de V is vernield; van Heer Gysbrecht van Amstel vernieuwd; wederom doof de Kennemers (waar onder die van Haarlem) Waterlanders en Friesen (ten onrecht waanende Gysbrecht aan 's graven ombrengen schuldigh te syn) verbrand, verwoest en afgebrooken: Gysbrecht syn aangevangen arbeid verlaatende en met syn weereloose boeren weghvluchtende, A. 1300. Beschryv. van Amsteld. 2 B. 148 bl. Een stoffe, die vader Vondel, waarlyk soo overgeestigh, met de verwoesting van Trojen heeft geschakeerd, dat men sou mogen twyfelen wat men van Trojen of van Amsteldam behoorde geloof te geven. Trouwens, selve belyd hy 't ook aldus:
Het nieuw Tooneel drie eeuwen springt te rugh,
Om Amstels vesten te verstooren
En bouwd de wreedheid eene brugh.
't Aloude Troje word herbooren,
En gaat te gronde in 't gloejende Amsteldam,
Onse Amstel sal een Xanthus strekken,
Geverwd van bloed; de Kermerlandsse vlam,
Als 't Griekse vuir de daaken lekken, &c.
IV. Dat sy, naderhand als een Fenix, uit haar assen herbooren, weder is vernieuwd, vergroot en bemuurd door die van de Regeering, A. 1481 en 1482. De Beschryvinge, 2 B. 213 bl. Wederom uitgebreid, A. 1585. Deselve, 238 bl. Noch vergroot, A. 1593. Deselve, 240 bl. Noch, A. 1612. Deselve, 145 bl. en soo voorts, by gedeeltens, A. 1631, 1644, 1650, en 1658; in welk jaar, de laaste uitlegginge is aangevangen. Deselve, 253, en volgende bladeren.
V. Dat aldaar een bleekerye heette Liesdelle; nu de Niesel. Kommelyn, in de Byvoegselen der Beschryv. van Amsteldam, 195 bl. gelyk Bentwyk was een streek in de Kalverstraat, tot aan de Beggyne-gracht, en de Nieuwe-syds voorburgwal; soo dat het Beggynhof was gelegen in Bentwyk. Deselve, uit oude Brieven, van A. 1406, ja vroegere, 617 bl.
VI. En ten laatsten, dat in de Nieuwe Kerk op het Hooge Altaar, in een looden busse, plag te leggen het gebeente van S. Katryn (te Alexandrye, in Egipte, onder Maxentius, gemarteliseerd en wordende, den 25 Novemb. geviert) met een parkement daarom, waar op stont; Dit is 't gebeente van S. Katharina. Weder deselve Kommelyn, ut Waluck Sieuwerse, 445 bl.