Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen
(1711)–Ludolph Smids– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mers. Saanl. Arkad. 66. bl. Ondertussen de beusel-praat van der Friesen koning Adgildus, en de Naamreden van Altena verbystappende, hou ik het met die geene, stellende Alkmaars naam af te daalen van alle de meeren, waar mede die Stad is omringd. De Saanl. Arkad. 200. bl. Guicciardyns Byvoegsel, 3. D. 121. pag. en Konstantyn Huygens, in de Lofdichten der Steden van Holland en West-Friesland, in deeser voegen: 't Was all' meer daar ik staa, en nu is 't vry al meer;
Soo haast Verone viel, be-ërfden ik haar eer,
En groeiden uit haar as, tot dat ik ook een as werd,
En wederom verrees, en dubbel wel te pas werd.
Sint segt de vreemdeling, dit op myn waarde let,
Waar is'er eene meer soo suiver en soo vet?
Dat sag de Spaansse wolf, die naar myn ad'ren dorste,
Doe noch het Haarlems bloed syn aderen uitborste,
Maar, eere sy de God, die 't hooge boos verworpt,
Hy week en had het meer gespogen dan geslorpt.
Voorts sie van haar Oorlogsgevallen, in de jaaren, 1270, &c. 1492, 1517. en 1574. Corn. van der Woude, in syn Besrchryv. en Boxhorn. Stedeboek 349. bl. en daar op van andere Parival, Vermaaklykheden van Holl. 171. bl. Junius, Batav. 470. pag. aldaar gewagende van het Tafereel, in haare Kerk opgehangen; hebbende een Tydregister van A. 600 tot aan A. 1475; te leesen onder de Neerlandse Opschriften, by Phileleutherus Timaretes (ongetwyfeld een verdichte naam) A. 1684, in VIII uitgegeven, 362. en 363. bl.
Eindlyk behooren ook onder Alkmaar,
|
|