[Adrichem]
ADRICHEM; anders Arkum, een Huis, aan den Aaghtendyk buiten Beverwyk, ter zyde van de rywegh; wel eer op den oever van Swaans-meer, tegenwoordigh drooge landen.
Rochman vertoond het in drie Teekeningen; een huys (gelyk ik het sag, den 15 August. A. 1707.) met twee vleugelen in het water staande, voor met een muir gesloten en ter slinker syde met een kennelyk Toorentje op een uitstek.
Van dit seer oude slot (heden het Landhuys van den Heer Blocquery) spreekt Theofried, den abt van Epternach, in syn Chronyk, by Ampzing, Haarlems Beschryv. 23. bl. over een komende met deese woorden van Heda, in biscop Willebrord, 27. pag. Carolus quoque ejus (Pipini) filius, Major Domus, avus Caroli Magni, apud Treviros consistens, quarto idus May, integram villam Adrichaim dictam, in Frifiis pago Kinhem (Velsen) super fluvium Velisena, ubi mare fluit in parte altera, sitam, regio donavit testamento. Karel Martel, segt Heda, de soone van Hofmeester Pipyn, te Trier synde, schonk Adrichem, gelegen in Friesland, te Velsen op de rieviere Velsen, &c. te weeten ontrent A. 730.
Was wel eer een fraei Kasteel; doch wierd, door de Kleene Friesen, ter gronde toe vernield. Op haar ruïnen heeft Heer Antoni van der Burg (van dit Kasteel, van 's moeders wegen, erfgenaam) een Landhuys gesticht.
Ondertussen syn deeses laatste erfgenaamen geweest de Heeren, Pieter en Freryk Ruysch; die, naa haar ooms overlyden, benevens Meerestein, dit Adrichem hebben geërfd. Junius, Batav. 518. pag. Soeteboom, Saanl. Arkad. 81. bl. en S.v. Leeuwen, Batav. Illustr. 827 bl. alwaar u sal ontmoeten, dat de Heeren van Adrichem sprooten uit der Brederoden Stamhuys, te weeten ontrent A. 1086. het geen hy haalde uit Goudhoeve, Byvoegsel, 79. bl.