| |
| |
| |
Hier benevens eenige verwonderens-waerdige voorvallen, dewelcke in dese water-vloet sich hebben toegedragen.
JOhannes Jacobs Koopman en Schattbeurder tot Nieuwolde, siende het Water met gewelt sijn Huis indringen, begaff sich in aller haest met zijn Vrouw en vyff Kinderen op de Solder, niet anders meede nemende als een Bedde met twee deekens, om daermede sijne naeckte en verkleumde Kinderen te bewarmen. In welcke bedroefde toestant sy vier gehiele Etmalen hebben geseeten; Zynde daerbenevens noch op de Solder, door de andringende hooghte en felle stroom van 't Water, in het uytterste gevaar, en, na haere meininge, in een onfeilbaare verwachtinge, van aldaer oock noch samentelijck te sullen moeten omkoomen; doordien het muirwerck van het Huis al voor het grootste gedeelte, tot aen de steunselen en fundamenten van haere verblijfplaatse, was nedergestort, alle het welke siende, haar geene andere gedachten gaff, als biddende en malkenderen omhelsende, het uytvoeren van Godts vreesselijck Oordeel, door een lijdsame doot te verwachten. Doch nae verloop van vier Etmalen gaff God de Heere eindelijck uitkomste, also dat een dienstmeyt, dewelcke vvel eêr by haar hadde gevvoont, nae datse enigh versch vvater tot haren laeffenisse hadde medegebracht, de Huysvrouvve en vier Kinderen met een brouvvers-kuype kvvam afhaalen en behouden tot Noortbroeck aenbrachte blijvende hy Johannes Jacobs voornoemt, met sijn Soontie noch een Etmaal op de Solder, om het kleine overschot sijner goederen door nadere bergens gelegenheyt noch te conserveren: Doch alle desselfs Winckelvvaaren en Huisraat sijn vveggestroomt en het vveinige vvedergevondene door het soute pekel bedurven; waaronder nochtans seer aenmerckelijck en verwonderenswaardig sich heeft toegedraagen, dat de Kantoortaaffel met sestijn Hondert Guldens daar in leggende, over een Venne van acht Graasen gedreeven, en niet tegenstaande het decksel al weggeespoelt vvas, nochtans het geldt son- | |
| |
der eenige verminderinge daer in bevonden en tot de rechte handt wederom gekomen is.
Reynder Jans Chercer tot Uldrum, vermeynde sich in dit gevaer met sijn Vrouw en vier Kinderen op de Solder te salveren, maer mosten om de andringende hooghte van 't Water oock van daer retireren, en niets anders vindende als een Duyvekast, zijn daer altesamen in geklommen, alwaer een schricklijcke noodt van koude, honger en dorst uytgestaen hebbende, eyndelijck van daer gehaelt en geredt zijn.
De E.E. Heer Syndicus Picardt heeft op sijn nieuws getimmerde Hoff-stede ongelooffelijcke ongevallen mede gehadt, een groot getal Beesten haer hebbende moeten bergen op een nieuw getimmert Saell, seuven voeten boven het ander Huys, behoudende maer een vierendeel voets bot. De Heer Picardt daer selve zijnde heeft met sijn E.E. Huysvrouwe aldaer tweemael 24. uyren in groote extremiteyten geweest, afgesneeden van alle Domestijcken.
De Schilder Appel heeft met een groote Hondt (genaemt Tack) een dagh ende nacht op een hoog verheven Tafel geseten hebbende, om haer te bergen, hadden beyde wel niet sonder groote bekommeringe sien andringen het soute Water, maer heeft sijne patientie niet by die van so een stom beest willen vergeleken hebben.
Een Hont heeft sijn twee jongen in een groote Bottermolde aldaer drijvende geborgen, ende zijn also alle 3. behouden.
Meede heeft men gesien op een groot hout drijven een Katte, sittende in haar postuir. Ende geen 2. treeden daar van daan een hout waar op 3. Rotten veyligh heen dreven, sonder van deselve gemolesteert te worden.
Een Kindt omtrent de Heydenschap in de Wiege liggende, is in een Boom gevonden en geborgen.
Seker Timmerman van Delf-Zijl, dewelcke op dese tijdt tot Termunten arbeyde, dreef met het dack van 't Huys daar hy in was, tot an een ander Huys, en ditselve oock driftigh wordende, drijft met dit tweede tot het derde, en vervolgens noch met het derde tot het vierde Huys, doch dit laatste al mede de kracht van 't water niet kon- | |
| |
nende tegenstaan, drijft met hetselve tegens een Boom, waarop hy sich begaf, doch dese eyndelijck oock om veer spoelende, drijft daar mede tot an eenen anderen boom, met dese wederom tegens een Hooybult, waarop hymetter vaart sprongh; doch duyrde niet langh of dese Hoybult geraackte oock van malkanderen te drijven, soo dat dus met deselve in groot pericul een tijdt langh gedreven hebbende ten laatsten wederom op een Boom geraackte, waarop soo lange geseten is geweest, tot dat hy van daar wierde gehaalt en geborgen.
Tot Termunten zijn vier dooden uyt de Graven gespoelt en een meenighte doode Menschen aangedreven. Een heele Solder met balcken en anckers is in een Appel-hoff op eenige Boomen gevloeyt en gelijck als met besondere konst en voordacht soodanigh gelegt, dat het tot een bequame Schuylplaatse soude konnen verstrecken.
Tot Termunter-zijl zijn op twee Man nae alle Menschen, benevens al het Vee en Huysen vergaan, zijnde de Huysen met een gedeelte van haar fundamenten selfs wechgespoelt, alsoo dat daar van het minste over gebleven is. Een Olysteen eenige duysendt ponden swaar is vier voet van sijn steê gedreven.
Een block Hoy, waarop eenige Menschen haar meenden te salveeren, geraackte door het vuyr, hetwelcke sy mede genomen hadden, in de brandt, het welcke van Termunter-zijl nae Woldendorp komende drijven, gaff in de nacht, onder het Donderen, Blixemen, Stormen, en gedruys van 't Water, met het verheffen van de baaren, verspreyden van vlam en stuyven van voncken, soodanigen vervaarlijcken en schrickelijcke gesichte, dat het niet anders scheen als of Hemel en Aarde vergingen en de laatste dagh gekomen waare.
Een seecker Man van den Dam, vaarende met een kleyn Scheepje na de kant van Solwert, om Menschen te bergen, en horende eenig gekerm, geloofde eyndelijck dat het in een andrijvend Huis moste wesen, waer by komende, breeckt het dack op, en vindt aldaar een Vrouw met 2. kinderen reets half in 't water sitten, hebbende haar eene kint noch an de borsten, en worden alsoo van dese man, niet son- | |
| |
der groot pericul van sijn leven, geborgen en behouden in den Dam gebracht.
Voor de breede Brugh in den Dam liepen de jongens wel een pistool-schoot over Bedden, bulster, kisten, kasten, beesten en alderhande aangespoelt goet, hetwelcke met soodaanigen perssinge aldaar gedreven was, dat een treck Schip onder de Brugge daar van geborsten is. Hebbende de jongens noch een uyr 8. à 9. van te vooren met scheuvels op dese selfde plaatsen op 't ijs gelopen.
Jan Thomas met sijn Vrouw en kindt is met het dack van sijn Huis van Beerumerdijck tot aen den Dam komen drijven geborgen.
Omtrent Waatum sat een Man met sijn Vrouw en een Kint, hetwelcke noch aan de Moeders borsten lagh, in een Boom, doch alle drie doodt.
Midwolder-Hammerick, De. E. Pastoor Hiel op dese plaatse, het gedruys van 't water gewaar wordende, springht uit sijn bedde tot aen 't midden toe in 't waater, het welcke met soodanigen geweldt toeliep, dat, ingevalle hy niet van een boven ordinarisse statuir en besondere vigoreusheyt waare geweest, het vermogen niet soude gehadt hebben, om sijn Huisvrouw, kint en meyt, soo naakt tot de schouderen toe door het water nae boven te draagen, alwaar sy te samen, van koude verstijft zijnde, den geheelen nacht door saten, tot dat sy door een Brouwerskuype, met noch eenige andere Menschen, tot 9. in 't getal wierden geborgen. Met dese selfde Kuype zijn daar nae oock noch seer veele menschen, dewelcke door gevaar en koude omtrent geheel besturven waren, gereddet. van deselfde plaats mede, De Schoolmeester heeft het geluck gehadt van sigh op een boom te salveeren, maar heeft moeten sien dat sijn Vrouw met drie kinderen seer jammerlijck vergingen.
De Huisvrouwe van Dr. Eysingh, terwijl haar Man, ter oorsake van het harde weêr, niet by haar konde komen, is mede in seer groot pericul van verdrincken geweest, doch wonderbaerlijck met haar kint behouden. Dese, als sy in absentie van haar Man, de Meyt by haer | |
| |
dede slapen, wierde het gedruis van 't water gewaar, waar op de meyt van het bedde springende, hetselve alreets soo diep was, dat deselve daar in anstonts geraackte te verdrincken; Ondertusschen hoogde het water soodanigh aen, dat voorgemelde Huys-vrouwe op haer beddestede tot onder de armen toe in het water geraeckte, in welck gevaar en ongemack sy met het kindt op haere schouderen soo lange bleef staen, tot dat sy eyndelijck door eenige buirluyden, door een opgehouwen gat in de solder wierde uitgehaalt en geborgen; zijnde alsoo niet alleen in gevaar van door het water versmoort, maer oock selfs om door het onvermiedelijck wijken met een bijle in haar hooft gehouwen te worden.
Noch, een Huysman terwijl hy sijn Vrouw, dewelcke op het laaste swaer gingh, op een naastgelegene hoogte hadde gebracht gingh om sijn Moeder van gelijcken aldaer te bergen doch wierd' door het geweldt van 't water soodanigh overvallen dat hy met dese oude Vrouw quam te vergaen, blijvende de arme Vrouwe dus alleenigh op voorseyde hooghte, tertijdt deselve van daer wierde afgehaelt en in dese Stadt gebracht zynde, leght tegenwoordigh van haren kraem bevallen.
Een seker Man, genaemt Harmen Albels tot Commer-zijl, terwijl hy sijn Vrouw met ses en sijn Nabuirs Vrouw met drie kinderen, in een Schip sochte te bergen, viel buyten boort, doch tot sijn geluck een ander kleyn Scheepje nae hem toekomende drijven, hadde niet meer machts als sijne handen daer aen te slaan en dus vast houdende, drijft daer mede soo lange tot dat in 't gesichte van andere Menschen quam; dewelcke hem alsoo borgen. Dese Man door onsteltenisse en sout water, het welcke hy by sigh hadde gekregen, lagh eenigen tijdt buyten kennisse, doch bequaam door het overgeven van 't selve water, en gevraeght zynde, waar sijn Vrouw en Kinderen gebleven waren, verhaalde het bovenstaende, maer niet wetende waer sy henen gedreven waaren, wierden echter nae eenigen tijdt soeckens achterhaelt en gevonden, doch alle elf doodt.
Tot Oterdum is de Dijck soodanigh geruïneert dat de oude fundamenten van de Huysen daer omtrent staande, geheel bloot leg- | |
| |
gen, zijnde onder het Huys van de Kerckvooght Jan Claessen, eertijdts het Magazijn van de oude Oterdommer Schans, een stuck van een Kanon bloot gespoelt.
Cornelis Geerts Inde wandelinge Keyser genaemt, is met Vrouw en Kinderen van Oterdum tot Scheemsterswaegh op een stuck van sijn Beune gedreven, waar van nochtans de Vrouw en eenige kinderen sijn verdroncken, en twee neffens hem geborgen. De Man wederom tot Oterdum gekomen zynde en gevraeght, wanneer sy waren driftig geworden, antwoorde eenvoudig, ick gisse dat het wel drie uiren was doen wy afvoeren.
Wipke Coupers Soon van Oterdum heeft sich geborgen op een swengel van een putt, daar hy wel vier uyr op geseten hadde.
Hemme Bull in de wandelinge genamt, en Jan Ubbes dreven te samen van Oterdum na Scheemder-Hammerick, maar de laeste verkleumde, zeyde: ick moet doch sterven, en hier op een gebedt gedaen hebbende, valt in 't water en verdrinckt, doch de ander is behouden ergens komen aendriven.
Tot Holwijrda zyn mede wel veertigh Menschen vermist, seer veel beesten vergaan, en groote schaade aan de Huysen geschiedt waar van Pastorye niet vry gebleven, maar een groot gedeelte van desselfs dack afgeslagen is.
Dit selfde lot heeft de oude Kerck in den Dam mede gehadt, waar van het dack half ter neder geworpen, gelijck mede de ander Kerck, waar van de pannen nae de westkant meest afgewaeyt, zijn, gelijck de meeste Huysen en Tichelwercken daer en omtrent soo niet geheel weggespoelt, als op andere plaatsen ten minsten een ongelooffelijcke schade an wandt en dack geleden hebben.
Van het Kindt van vier jaren waar van het voorstaande Gedicht van Dn. Schinckel gemelt wort, verhaalt een geloofwaardig persoon noch dese omstandigheden, dat hetselve van Godlinser dijck tot by Leermes op een stuck Huys was verdreven, en eenige Schippers hetselve visiterende, met haar kloeten het dack opgelicht hadden, waar op het begonde te bidden seggende: O oome slaa my niet, waar op gevraaght zijnde waar sijn vaar was, antwoorde: badde drinckt kluin, | |
| |
ick wolde oock wel eens kluin drincken, en doen sy het te drincken gaven, konden sy het selve met dranck qualijck versadigen, maar heeft in het eerste Etmaal geen spijse konnen nuttigen.
Jacobus Terneden. Een Man van vijf-en-tseventig jaar heeft sich in den Dam in Anthonii Gasthuis boven op een groote Kast geborgen, en de lijste van deselve afbrekende, dienende hem mede tot een besonder middel op daar op te klimmen.
Een seecker Huysman soeckende sijne Schapen te bergen, deede het selve op dese wyse, hy reed op een tamelick hoogh Peert door een wring, daar het tot het lijff toe in het water moste gaen hebbende een jongen by hem, die de start van 't Peert om sijne handen gewonden hadde, en nae dat de Schapen de een achter de ander gebonden waren, reed dus voort, sleepende de jonge met de steert van het Peert, en vervolgens de Schapen mede dus swemmende door het water en so behouden.
Popke Janssen willende met sijn Vrouw tot boven op het Hoy retireren, geraeckt de Vrouw van 't selve af te vallen en verdrinckt, daer naa het Huys instortende, koomt hy op een balck te sitten en drijft daer mede by de Zijl tot Spijck.
Eenige van de overgeblevene Huysen van dese plaetse zyn naderhandt in de brant geraackt, en uyt deselve vier menschen noch wonderbaarlijck geredt. So dat dese plaetse eene is, dewelcke op het aldermeeste geleden heeft.
Twe Vrouwen tot Spijck op een Hooy-block weghdrijvende, quamen een quartieruyrs daar van daan by een Boere plaets aen een Pruymboom waer op de eene klimmende wil de andere volgen houdende de eerste by de rock vast die daer op begint te roepen, laat los of wy sijn beyde omhals, doch de andere by de rock te sterck treckende, raeckt de los, 't welck de behoudenis vande eerste was. en de andere met de rock heen drijvende verdronck.
Een ander Vrouw wierd in haar bed Doodt gevonden, en een Kint by haar liggende was noch levendigh.
Op veel plaatsen hebben de Huysluyden, haare Melck molden | |
| |
onder de pannen van de Kercken geset, om als 't Regende vers water voor haar selven en beesten te garen.
Van de Mietster Griet is de Meyer van d' E.E. Heer Clant van Nyestein, met een stuck dacks gedreeven voorby Spijck tot aen Waatum, alwaar hy op de Dijck geraackt is hebbende in elcke arm een Kindt, waar van het eene gestorven, en hy met het andere geborgen is:
Van de Hoogemeeden is een Block Hooy met eenige Menschen om de Eilanden gedreven in de Noord-Zee en aldaar verdronken.
Van de selfde plaets is een Kindt in de Wiege leggende tot aen Embden gedreven en en aldaar geborgen.
Van Suidbroeck, Noordbroeck tot aen de Scheemde sijn veele Beesten, Kisten, Kasten, en alderhande soort van Huisraet in soo daanigen menighte daer komen aendrijven, dat men met geen Scheepen daer door konde varen. In welcke desolaate en erbarmelijcke toestant door de besondere vigilantie en goede ordres van de Heer Drost Wichers soo veel is te wege-gebracht, dat de meeste aengespoelde Meublen geborgen en toe de rechte handen wederom geraackt zyn, en seer veele Menschen uit de uiterste noot. door bequame bergh middelen gereddet, oock veele verlegene verslaegene en noodlydende luyden verquickt en geholpen zijn geworden.
De E. Pastor Conradi tot Bedum, siende sine beesten door 't opswellen van 't Water in noodt van verdrincken, sneed deselve los, om ten minsten eenig heenkomen voor haar selven te konnen soecken, ende hy Pastoor daar op nae boven retirerende, wordt van dese benauwde beesten langs enige trappen op gevolgt en also boven op een kamer geplaets zijnde, geborgen.
Frerick Smitt tot Peterbuyren heeft sich op sijn nootstall geborgen, terwijl sijn Vrouw met 8. Kinderen van het water over vallen en also elendiglijck versmoort wierden.
Gelijck mede Hero Ockens Herbergier aldaar, als sijn Vrouw en Kinderen door het vreselijck gewelt van 't water wierden overrompelt, en door het storten van 't Huys in een ogenblijck alle kwa- | |
| |
men te vergaan, sochte hem in een naast staande Boom te salveren, in dewelcke soo lange hadde geseten, dat hy door natheyt en koude verkleumt zijnde, sich daar niet langer op konde houden, en noch met een been aen dese Boom hangende, is dus jammerlijck verongeluckt gevonden.
Op Houwer-zijl zijn Seven Menschen verdroncken en de Huysen meest geruineert.
Op de Soltkamp zijn mede Menschen verongeluckt en Huysen beschaadigt;
Gelijck mede tot Vierhuysen elf Menschen en seer veele beesten gesegt worden verdroncken te zijn.
Jan Harmens Dicker by Godlinser-dijck, sprongh op het gedruis van't Water uyt het Bedde om nae sijn beesten te gaan sien, maar wierde ondertusschen soodanigh aen alle kanten beset, dat niet weder by sijn Vrouw en Kinderen konde komen, maar hem in de hanebalcken genoodtsaackt wierde te retireren, alwaar soo lange bleef sitten tot dat het Water soo veel vermindert was om in het binnenhuys te konnen komen, vindende aldaer sijn Vrouw en Kinderen op een hoogh verheven Bedde-stede noch behouden. In de Stal vond hy een Vercken boven op een Koe sitten, het welcke zy naderhandt qualijck van dese Koe uyt groote vreese voor het water, hebben konnen af houden.
Ype Cornelis Dorenbosch van Meester-Uytterdijck heeft sich met sijn Vrouw, 70. Jaren oudt zijnde, neffens de Meyt en een jonge, tot op het Hoy moeten retireren, doch het water tot boven by haar aenhoogende, vermeynden aldaar een elendigh eynde van haar leven te sullen maacken: ondertusschen koomt een Zee het dack boven het hooft wegh nemen en het onderste boven smijten, waar mede sy als in een schip negen uyren omgesworven hebbende, eyndelijck tot Tjamsweer aen een Kleermaakers Huys angedreven, alwaar een jongen op de solder sittende het dack opende om haar daar op te bergen, hetwelcke nochtans niet hadde konnen geschieden, ten ware het geluck een Ledder nae haar dede toedrijven, om haar in dese gelegenheyt daar van te dienen.
| |
| |
Nicolaes Boomsluyter op Delf-Zijl heeft negen Melck-koeyen verlooren, door beletsel van een Koets-wagen die haar in de weegh stont anders zijn daar geen beesten gebleven, en eenige schade aen Huysen ende Wallen, als mede het Lust-huys van de H. Proviant-mester Collen wel hondert voet van sijn stede verdreven.
Omtrent de Nieuwe Schans zijn de Dijcken door het ijs, hetwelcke tegens deselve gedreven en sich schuyns daar tegens geset hadde, wonderbaarlijck behouden.
Twee Mannen van Oterdum elck op een stuck dacks komende drijven, riep de eerste de laaste in't voorby drijven, moet dat juyst soo hart gaan? even als of het een Schip waar geweest, hetwelcke men nae sijn wil konde stieren.
Men heeft vernomen dat verscheydene stucken Veen-grondt, als huysen groot, tot aen de nieuwe Schans zijn gedreven. Van welke Schans gelijck op 't Huys te Noort mede een Beer weghgespoelt, en veel schade aen dese Fortressen geschiet is.
Besonderlijck heeft het Fort Delf-Zijl in dese gelegentheyt veel geleden, een Bolwerck geheel weghgedreven zijnde, en was dese plaets in 't grootste pericul van geheel door 't water geruïneert te worden, maar de E.E. Heer Overste Lieut. en Commandeur Schay daar des tijdts praesent zijnde, heeft alles met soodanigen ordres, moeyte en ijver geremedieert, dat de behoudenisse van dese plaatse, naast Godt, aan sijn E.E. moet worden toegeschreven; zijnde alle bressen soodanigh oock al wederom gerepareert, dat genoegsaem in staat is om een tamelick hart weêr te konnen uytstaan.
In dese groote waaters noodt hebben haare E. Mogende d' H: H. Borgemesteren ende Raadt deser Stadt, terstont een Loflijcke ordere op alles gestelt, ende hebben daar op de Achtijn Hopmannen van het Borgerlijcke Regement laaten Convoceeren, en is in der selver vergaadringe verscheenen d' Heer Secretarius Ludolphi, haar de wel meyninge van Edel Mogende bekent maakende, als dat terstont met allerhaast Twee Vaandel Borgers sigh souden vervoegen het eene by d' Ebbinge en het ander by d' Steentil Poorte, en is door het trecken van Bilietten het selve voor d' eerste maal te beurte ge- | |
| |
vallen, Hopman Berent Tijassens by de Ebbinge en Hopman Warner Duirts Sijlman by de Steentil Poorte, welcker Borgerie met een ongemeene yver, noch de selve nacht met een goet getal Schuiten of Platboomde Schepen sijn uytgevaren, des anderen daags een grote menighte van Menschen en Vee geborgen hebbende weder sijn binnen gekomen, en daar na vervolgens met gelijcke ijver van d' ander Vaandels na Ordre gevolgt, tot dat alles wat mogelijck was ten vollen gesalveert en gebargt waar, en heeft de Borgerie geduyrende het Vluchten vlijtege opsight gedragen, om de gevluchte goederen te bewaaren, en voor gaudieven te bewaaren, dewelcke sigh niet ontsaagen de Elendigen noch te besteelen.
De schade die dese Provintie geleden heeft is seer groot, en kan in het hierbygaande Register worden gesien.
|
|