20. Armida, boeyende den slaapenden Reinoud met Bloemkranssen: Door Ant. van Dyk.
catenis,
... quibus inter se cupidè junguntur amantes. Ovid. 4. Met.
DE Schoonheyd maakt sich licht verwinster van't Geweld.
|
-
eindnoot+
- Dit stuck is te sien op het Prinselijk Huys tot Hondslaardijk. Sy word ons ook soo voor oogen gesteld in het overlieflijk Gesangh van den Hr. Hoofd, beginnende:
De schoone Tooveres, waar voor Damasco. &c. Maar Mons. Quinault steld sijn Armida met een schicht inde vuyst voor Reinoud; 't geen wy, tot Amsterdam, in seekere Schildery saagen, ende met deese onse Gedachten omhelsden:
Hier dreygd een Schoonheyd haar' erfvyand, met een schicht.
Cupido poogd haar het geweer, met kracht, t'ontwringen.
Siet! hoe sy rukt, en trekt, en worsteld met het wicht;
Terwijl haar deese sucht schijnt uit het hart te springen:
K' voel doch in't hert, dat die verwonnen' u verwind.
Spreekende ook den Aanschouwer, met dit Puntdichtjen aan:
Wek Reinoud niet! laat doch dien eed'len Minnaar leggen:
Sagh hy de Schoone, met een werpschicht, voor hem staan,
Hy sou niet wyken; maar dit tot ARMIDA seggen:
De siel wordm', eens door dees', door die me'ermaal, onttoogen,
Mevrouv! dus vrees ik min uw schicht, en me'er uw' oogen.
-
eindnoot+
- Van Dyk beeld haar ook af, in een ander stuck, met Reinoud in haar schoot, houdende een spiegel. &c. Siet haar in Tempestaas Printen, passende op Tassoos Verloste Jerusalem. In de Poësy word sy voornaamlijk afgemaald van gemelden Torquato Tasso, Quinault, en A. Peys. Marino stelt haar Beeldenis ook in sijn Gallery. Vorders is de Versieringe van Armidaas en Reinouds Liefkooseryen een wonder fraeye Navolginge van die van Vlijsses, soo met Calypso (siet het lieflijk Tafereel van de roemwaarde Laires) als wel besonderlijk met de Toveresse Circe: Maar wat heeft Homerus by Tasso? niet als de bloote, en ruwe Vindinge.
-
eindnoot+
- Daarom segt Propertius van sijn vergramde Minnares; 4. L. Eleg. 9. Fulminat illa oculis. &c. T'is ook mooy dat Octav. Venius, Meester van den grooten Rubbens, een Schoone, pijlen uit haar oogen schietende; afteekend; daar by schrijvende 75 Emblem. Amorum:
Ecce oculis telum nostra puella gerit.
Daarom neemt Neaera, by Marullus, de Min den boogh en schichten af: doch (door het bitter schreijen van den jongen geraakt sijnde) langt het tuygh wederom, en stierd hem heene, seggende: dat sy de Minnaars, met haar oogen, trof, en geen schichten vandoen had. Diergelijke soetigheden van de oogen sal een Liefhebber der Poësy konnen vinden by Guarini, Sidney, &c. in hunne Puntdichten.
|