19. Isabella, door Rodomont, onversiens, onthoofd. Aen P. Verhoek.
amicitiae fallacis imagine. Ovid. 8. Met.
ITalien! gy streefd de Griek voorby
Van ted're tochten, soete reden.
Voeg eens uw' Tasso by de grootsche Sophocles;
Of Aristo by de wyse Euripides,
Laet eens Angeliken, Alcinen, en Armijden,
Met hunne stuure Vrouwen stryden.
In Rodomonts geweld en macht:
Hoe sal het de Prinses hier stellen?
Sy mist haar lief, Zerbyn; soo onlangs omgebracht.
Noch laatse sich niet van den dollen Roover raaken.
Kom, seghtse, k'sal u't lijf onquetsbaar leeren maaken.
Quel my dan niet. De list gelukt.
Sy soekt kruyd, bloem en wortel;
Sy brijselt ze tot mortel;
Sy ga'erd het vocht; sy kookt sy wascht haar nek; sy bukt
| |
Ten laatsten, om de proef aan hem te toonen, neder.
Prins! roeptse, sla! mijn hals is harder als een steen.
Uw' zabel springt aan stukken.
Zerbijn! dit is het eind van honderd ongelukken!
Zerbijn! ... met slaat hy toe: maar'tstaal gaat door de le'en;
Hy siet, met hertseer, 't hoofd van 't lichaam afgesne'en.
|
-
eindnoot+
- Racine komt met dit ons seggen overeen inde reden voor syn Berenice.
-
eindnoot+
- Lud. Ariostoos Orlando Furioso leverd honderd fraaje gedachten uit tot Historischilderyen; van Olijmpia, Angelica, Alcine, Doralice, &c. om dit tegenwoordigh stuk te verstaan, siet hier de versieringh, in het kort: Isabelle, een staateloose Prinses van Galissien (suster van Astolfo, door de schone Alcine, in een boom veranderd) wandelende met haar minnaar Zerbijn, der Schotten Koning, vind de wapenrusting van den rasenden Roeland. Mandricart, een Tarter, ontmoet haar by geval, en dood Zerbyn, om dat kostelijk Harnas te hebben. Izabella begeeft sich hier op by een Kluysenaar; maar Rodomont, Koning van Argier, verstoort haar in die eensaamheyd, dood den grijsard, en voert haar uit het Bosch. Isabella, sijn genegenheyd afslaande, ende jets quaders vreesende, ontdekt hem een konst om het Lichaam hart te maken. Sy bereyd sich quansiuys, met kooksel van eenige kruyden, en beweegd hem een proef te neemen. Rodomont, verblyd met sulk een nutte saak, slaat toe: maar scheyd het hoofd van het Lichaam. Siet Aristoos 29. Gesang. Rodenburg, en de Medicyn Sam. Koster, in hunne Isabellen.
|