6. Alcestis, aan haar man, Admetus, weder overgeleverd. Door J. de Wolf.
Faeminei virtutis opus. Claudian Laud. Serenae.
Alcestis, 't voorbeeld van rechtschapen gemaalinnen,
Die, self tot in het graf, hunn' Echtgenoot beminnen:
ALCESTIS, tergster van de Dood, en haar geweld:
Admetus twijfeld of het waarheyd is of loogen.
Hy trekt sijn hand te rugh. O Vorst! sy is het self;
Alcides heeft haar, uyt het onderaardsch gewelf,
We'er in den dagh gebracht. Geloof uw' eygen' oogen.
Sy is het self; die, soo gelaaten, wierd een Lyk,
Toen yder was versocht, voor u, te willen sneeven,
Moeder, Vriend, elk weygerde sijn leeven.
Ga. toon haar aan uw' Hof, en aan uw' Koningrijk:
Dat sal ALCESTIS dan niet weder laten sterven,
|
-
eindnoot+
- My valt niet in dat ik dese Fabel in Schilderyen ergens gesien heb. Maar Le Pautre heeft haar, uyt de Opera, in verscheyde groote Printen. T' Verhaal is dit. Apollo, het in den Hemel verpeuterd hebbende, wierd van Jupiter daer uit gesmeeten. Hy socht dan verblijf by Admetus, Koning van Thessalien. Die bejegende hem met alle' Vrindschap, laatende sijn Vee van hem hoeden. Voor die beleefdheyd gaf hem Apollo, dat hy (wanneer hy dood siek wierd) soude blijven leven, in dien jemand voor hem wilde sterven. Die tijd genaakte. Hy wierde sieck. Hy versocht wel hertelyken alle sijn Vrinden, sijn afgeleefden Vader, sijn stokouden Moeder. Niemand had lust an die saak. Alleen sijn Vrouw Alcestis, Dochter van Pelias (door Medeas listen omgebrocht) gingh voor hem ter dood: Doch Hercules haar in de Hel vindende, brocht haar uit dat rijck. Dus wierde Alcestis weder aan haar man besteld. Siet Euripides, en Alex. Hardy, in hunnen Alcesten: de Opera van I.B. ende Ovidius, kortjes, 3. de Arte. 5. Trist. El. 14. &c. Claudianus in't Lof van Serena. Seneca, in een rey van Medea. Statius 3. Sylv. Hetrusci Epiced: voorts Hy ginus. &c.
-
eindnoot+
-
Quumque ambiisset ille amicos, omnium
Expertus animos, Patris ac Matris senis,
Quae peperit ipsum, nemo praeter coniugem
-
eindnoot+
- Statius in het Dicht op het Tafelbeeld van Hercules, voeghd dese stoffen ook by een, aldus:
Hic tibi, quae docto multum vigilata Myroni
AEra, laboriferi vivant quae marmora caelo
Linea quae veterem longe fateatur Apellem,
|