Bruylofts-kost
(ca. 1645)–J. Smeerbol– AuteursrechtvrijBestaande in verscheyden zedighe en boertighe echts-gezangen, drink-liedjens, raadselen, rondeelen, lever-rijmpjens, en andere snakerijtjens, voor d'Aemsteldamsche jeughd opgeschaft
[pagina 115]
| |
My docht dat men Cloris, al zingende, quam,
En niet dan roosjes en bloempjes nam,
Des vlocht sy een kransje en sey: eel gewas
Hier voegje veel beter dan by het gras.
Mit quamse, soo my docht, noch wat nader,
En boog heure knietjes beneeven mijn kin.
Ik hieldmen als doot: sy riep: o verrader!
Hoe benje soo koel? ik brant ree van min,
Ai zie wat Cloris uit liefde bestaat,
Ik kus uw konen, ik streelje. wat raat!
Ik kroon uw hairen met een roosen hoet:
Maar laas! wat ik begin 't smaakt u niet soet.
Toen reesse weer op en teeg voort aan 't vluchten.
En dadelik was ook mijn slapen gedaan.
Mijn Cloris was weg; des riep ik, met suchten:
Hoe ben ik, door droomen, soo schandig verraen?
Mit vloog ik naar stee: maar eer ik 'er quam.
Ontmoetme mijn Cloris; eerst scheense vry gram:
Maar toense 't klagen van my had gehoort,
| |
[pagina 116]
| |
Wiert sy, deur 't lyen dat ik lee, bekoort.
Leever.
Is dit mijn Leever? wel ik wil wel als ik moet.
Is 't geen goe hen die twee kuikens uit een ey broedt?
Leever.
Die van geen rijmen weet moet van de Leever swijgen.
Wie weet wat nuwe jaar de bruit te nacht sal krijgen.
|
|