Bruylofts-kost(ca. 1645)–J. Smeerbol– AuteursrechtvrijBestaande in verscheyden zedighe en boertighe echts-gezangen, drink-liedjens, raadselen, rondeelen, lever-rijmpjens, en andere snakerijtjens, voor d'Aemsteldamsche jeughd opgeschaft Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Aan de brvid. Vit twee bestaat de vreugd. Toon: O zalig heilig Bethlehem, &c. WAt is d'onnooste eensaamheid? Wat is het eerbaar maagde leven; Een bittre vreugd, die, lachend schreid. Een waterbel, door wind, verheven. 't Sorgvuldig Eentjen dat, in 't kroost, Allenig swemt, vint geen vermaken; Heur waert is al 'er hooft en troost, En mistze die 't sal nauw eens quaken. Het simple duifjen heeft verdriet Wen 't ongepaart, in 't hok moet loopen: Maar wen m' 'er doffer by 'er schiet, Hoe licht gaat dan 'er bekjen open; Het kort, het drait, het schrabt, het wroet. Het toont terstont een ander leven: 't Is dan heel vroo en wel gemoed; [pagina 109] [p. 109] Wijl 't kusjes krijgt en weer mach geven. Sie Cloris, dit 's een zinnebeeld Om, voor uw soet gezicht, te toonen Wat vreugde ontrent het huwen speeld, En hoe de min een maagd kan kroonen. Hier rust uw sorg, daar glimt uw gouwt. Hy is uw son, gy zijn vermaken. De suivre liefde is hier het sout; Dies sal uw alle ding wel smaken. God wil uw dan, vernoeglik paar, Voort seegenen en so bestieren, Dat gy, verlost van 't aardts gevaar, Om hoog een eeuwig feest moogt vieren. Scheiquikken Maagden, wel hoe dus ongalik? Houje rust, de Bruid wort qualik. Repje, zie, zy moet naar 't bed, 't Bly gebloos begint te bleeken. [pagina 110] [p. 110] Gauw, ontrijg 'er: eeleweken! S' 'et 'er doodkleur al geset. Heer, wat is hier al te stellen; Huilje; weg, schud uit de vellen. Wat, wat, wat! dit heeft geen val. Isse quix; dat koomt van 't vreesen. Och! die koorts sal wel genesen: Want 'er Docter is 'er al. Waar naar toefje; pakje spillen, Bergje kroontjes: want de willen. Van dit paar, zijn eens gezint. Soo: goenacht, deugdrijke Rijkje, Sijt te vreen. wel, waar naar kijkje; Hy sal volgen, hoorje kint. Leever-rijmpjen. Mijn lieve Leevertje wat steekje vol geluk; 't Is goet dat mancke Cloris getrout is: want sy quelde heur moertjen altijt om een kruk. [pagina 111] [p. 111] En nu zie ik datse Faunus lincker schouwer met 'er rechter hand dekt; Zoo dat hy 'er op straat een kruk en een blinde mans hontje verstrekt. Leever. Men sou, met sout en brood, heel wel by Leever leven: Maar Men sou soo veel niet spillen als die vryer die een Rosenobel Voor een soen dorst geven. Vorige Volgende