Bruylofts-kost
(ca. 1645)–J. Smeerbol– AuteursrechtvrijBestaande in verscheyden zedighe en boertighe echts-gezangen, drink-liedjens, raadselen, rondeelen, lever-rijmpjens, en andere snakerijtjens, voor d'Aemsteldamsche jeughd opgeschaft
[pagina 97]
| |
Die soo geurig bloosen
Dat m' 'er, in 't gemeen,
Seer ligt wort, door de vreugd, verleit;
Ia, blindelings, zoo vast in 't net gebreit,
Datmen, door kragt noch list,
Die warting noit onttist.
Dan roept de tong gestaag: gena,
En bidt 'er die ons hout gesloten:
Maar 't wort niet genoten:
Wantse keert soo dra
De rug als 't aangezigt ons toe:
Dus lijt men vaak, en men weet self niet hoe
Men, in dit ongeval,
Heur zinnen kincken sal.
Des is de min een harde strijt,
Wanneer men smeekt voor doove ooren,
Die, als sonder hooren,
Altoos, wat men lijt,
| |
[pagina 98]
| |
Verstopt zijn: maar wanneer 't gesmeek
Heur harde hart, als leem of was, soo week
Kan maken, dan is 't niet
Al lijtmen wat verdrier.
|
|