Bruylofts-kost(ca. 1645)–J. Smeerbol– AuteursrechtvrijBestaande in verscheyden zedighe en boertighe echts-gezangen, drink-liedjens, raadselen, rondeelen, lever-rijmpjens, en andere snakerijtjens, voor d'Aemsteldamsche jeughd opgeschaft Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] 't Wonderlik waiwerk. Toon: Lieve dochters vol van jeugden, &c. GOosen wou en moest mee huwen, Om zijn adelik geslacht, Door zijn pit en mannekracht, Voor 't versterven, te vernuwen; Dies hem zijn begaafde peet Aen een aartig dier besteet. Dit scheen al de stat een wonder: Want, al was hy dapper rijk, Al zijn daden gaven blijk Dat hy zot was: maar hier onder Schuilde noch een meerder quaat Wijl hy 't dreumlen niet verstaat. Lijkwel zach men Goosen trouwen: Heer wat was hy in zijn schik: Maar hy was in 't bed een schrik: Want zy moest'er zelven klouwen, [pagina 48] [p. 48] 't Meeste dat hy wist te doen Was een strookjen of een soen. Naar 't verloop van veertig weeken Zeyde Goosen tegen haar: Liefste benje noch niet swaar? Ia'k. Wat zou'er aan gebreeken, Zeyse, maar ik ben verdwaalt Waar men maklixst kindren haalt? Hoor, zey Goosen, 'k sal 'tje seggen: Want het heugtme dat men moer Om mijn jongste suster voer. Wilje mee in 't kraambed leggen Soek de voolwijk, in het riet Hebje van dat goet verschiet. Lieve moer kijk in dit printje Al het heel beduidsel staat. Zie, dit Engeltje strooyt zaat, Strax wort yder graan een kintje. Wilje heen moer, neem ons jacht, So bespaarje strax de vracht. Vorige Volgende