Bijlage III
Aanhef van hoofdstuk VII in het Handexemplaar
In Handex. staat bij p. 202 een vermoedelijk later geschreven passage die als begin van het zevende hoofdstuk moet dienen:
‘Ten negen uiren kwam den Garbon mi weder besoeken, die ik verwelkomende. Hi wat gerust hebbende, vraagden ik hem waar hi geweest, en wat hi verrigt had?
Hi antwoorden, ik ben geweest omtrent agtien uiren gaans van hier, alwaar voor enige honderd jaren een seer vrugtbaar schoon landschap plag te wesen, vol steden, dorpen, brave landdouwen, wild rike bossen &c: ja zodanig dat den souverein van den lande, aldaar zijn voornaamste, plaisierigste, en beste jagt had.
Dit schone landschap is door storm zodanig overstroomd dat nu een binnenlandse zee is geworden, omtrent dertien uiren gaans breed, en negentien lang, hebbende dan de grote zee nog enige eilanden behouden.
Dese binnenlandse zee, is met een grouweliken storm zo vol gelopen, en ontsteld geworden dat een anmerkeliken dijk heeft gebroken, door welken dijk breuk zulk een vloed, en menigte water is in gelopen, dat daar door een uitnemende schade is veroorsaakt. De ingelanden versogten alle liefhebbers, om de swakheid van zulk een hoog nodigen en an gelegen dijk te hulpe te komen. Enige schreven hare gedagten daar over, dat van andere wierd tegen geschreven en voor kinder werk geoordeeld wierd. Ik heb nooid van die willen lesen of zien.
Mi wierde nu van de Regering belast, daarwaarts te reisen, dat te besien, en mine denkingen daar over, an haar bekend te maken, dat ik met dit briefjen doen zal. Hi mi het briefje overlangende, konde ik dat lesen nog verstaan. Hi lagte, en mi ansiende zeide de Posos ik zal het u in 't Spaans voorlesen, schrijfd het op. Ik kreeg papier, pen, en inkt, hi las mi het volgende voor.
Een gemenen dijk moet volgende hoedanigheden hebben
Hi zi, wel angeleid, hoog, breed, en vast genoeg.
zoo hi niet |
wel angelegt is |
dat men hem |
verbetere |
zoo hi niet |
hoog genoeg is |
dat men hem |
verhoge |
zoo hi niet |
breed genoeg is |
dat men hem |
verbrede |
zoo hi niet |
vast genoeg is, door kwaad maaksel, of materialen, of door gravinge van dieren, dat men hem vaster make. |