Beschrijvinge van het magtig Koninkryk Krinke Kesmes
(1976)–Hendrik Smeeks– Auteursrechtelijk beschermd2. De onbekende SmeeksDe auteur van het boek dat wij kortheidshalve voortaan zullen aanduiden als Krinke Kesmes noemt zichzelf in zijn voorrede ‘Chirurgyn te Zwolle’. Dat is feitelijk het enige uitgangspunt waar we op vertrouwen kunnen. Voor het overige is er (vrijwel) niets bekend met betrekking tot Smeeks' afkomst, opleiding, vriendenkring. Portretten of brieven die ons houvast zouden kunnen geven ontbreken. Wèl bevindt zich in het handschriftenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage onder sign. 393 H 8 Smeeks' eigen, wit doorschoten handexemplaar van Krinke Kesmes (voortaan aangeduid: Handex.), welk document een onthullend licht werpt op de drukgeschiedenis van onze tekst. Voor de biografie van de auteur worden we niet veel wijzer van. Andere geschriften dan Krinke Kesmes heeft de Zwolse chirurgijn voor zover bekend niet gepubliceerd. Dit opvallend gebrek aan feitelijke gegevens heeft ruimschoots aanleiding gegeven tot allerlei speculaties en zelfs tot persoonsverwisselingen. Onder zulke omstandigheden kan men niet beter doen dan de beschikbare archivalia met een minimum aan interpretatie aan de lezer voorleggen. L.C. Vrijman (1932, p. 126) en mevr. C.L. Thijssen-Schoute (1954, p. 624-626, op gezag van H.F. Wijnman) hebben al een in Amsterdam woonachtige chirurgijn Hendrik Smeeckes gesignaleerd die zij zonder | |
[pagina 13]
| |
enige bewijsgrond identiek achten met de Zwolse chirurgijn Hendrik Smeeks. Zien we even af van alle voor die tijd normale spellingvarianten in de naamgeving, dan blijft staan dat in 1666 driemaal kort achter elkaar een op dat moment 27 jaar oude, uit Oldenzeel afkomstige chirurgijn Hendrik Smeeckes of Smekes in de Amsterdamse archiefstukken compareert:
- 21 mei 1666: ondertrouw van ‘Hendric Smeeckes van oldenzeel Chirurgijnsknecht oud 27 jare ouders doot geass(isteerd) met lechum Smeeckes sijn broeder opd(e) loijergracht & Geertruijd Jans van A(msterdam) oud 31 jare wed van mr laurens van Zanten woont etc.’Ga naar voetnoot25) De huwelijksvoltrekking vond plaats op 6 juni van dat jaar in het stadhuis, hetgeen er - evenals trouwens de inschrijving in het puiregister - op wijst dat minstens een van beide echtgenoten niet tot de gereformeerde kerk behoorde. - 26 mei 1666: ‘Hendrick Smekes van oldenzeel chirurgijn’ verwerft het Amsterdamse poorterrecht ‘als getrouwt hebbende geertruijt jans wed van Mr. Laurens van Zanten in sijn leven mede chirurgijn en poorter deser stad’.Ga naar voetnoot26) - 10 juni 1666: na gedane proef inschrijving in het gildeboek van de chirurgijns: ‘Mr. Hendrick Smeekens van Oldenzeel heeft sijn prouff gedaen als praelector Deeken proufmeester en Overmannen waeren als vooren en het gilt sijn gerechtigheijt betaelt Actum den 10 junij 1666.’Ga naar voetnoot27)
Welke konklusies zijn uit het bovenstaande te trekken? Deze Hendrik Smeeckes is in elk geval afkomstig uit Overijssel. Hij moet geboren zijn in 1638 of 1639 in het stadje OldenzaalGa naar voetnoot28). Doopboeken om dit te verifiëren ontbreken evenwel juist voor die jaren. De eigenaardige voornaam van broer (P)lechum verwijst ook naar dit Oldenzaal, waar St. Plechelmus als stadsheilige een aan hem gewijde kapittelkerk bezat. Maar er is meer: deze typisch roomse voornaam, gevoegd bij het al genoemde gegeven van een huwelijkssluiting ten stadhuize, wettigt tevens het vermoeden dat Mr. Hendrik Smeeckes van Oldenzaal van katholieke origine was. Dit vermoeden werd zekerheid bij verder archiefonderzoek. | |
[pagina 14]
| |
Verrassend was de ontdekking van twee katholiek gedoopte kinderen uit het huwelijk van Hendrik Smeeckes met Geertruijd Jans. Op 29 november 1668 werd in de rooms-katholieke kerk de Krijtberg een dochter Joanna Hendrick gedoopt (getuigen: Jan Lubbersen en Emerentia Jans) en op 18 juli 1670 een zoon Lambertus (getuige: Plekelmus Smekers). Dit nieuwe gegeven, hoe welkom ook, betekende echter niet meer dan een aanvulling op het door Thijssen-Schoute geschetste beeld. Werkelijk onthutsend was pas de vaststelling dat Hendrick Smeeckes uit Oldenzeel in 1676 gestorven is! Op 2 maart van dat jaar liet hij, ‘zieckelijck te bedde leggende’ door notaris Jacob de Vlieger zijn testament opmaken.Ga naar voetnoot29) Geertruijd Jans moet toen al dood zijn geweest, want ze wordt hierin niet meer vermeld. De testateur wijst Lambert Smeekes, ‘sijn eenighe zoon’, aan als universeel erfgenaam en bij diens overlijden Geesie Smeeckes, weduwe van Lambert Smeeckes, ‘sijn moeder, wonende tot Oldenzeel, ende die mede comende te overlijden, als dan (...) des testateurs susters ende broeders kinderen’.Ga naar voetnoot30) Het testament kwam net op tijd, want reeds op 5 maart 1676 werd Hendrik Smeekens van de Lauriergracht begraven in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.Ga naar voetnoot31) Het hoeft geen betoog dat de in 1676 overleden Mr. Hendrik Smeeckes nu wegvalt als kandidaat voor het auteurschap van Krinke Kesmes. Evenmin komt als zodanig in aanmerking - gelijk uit het vervolg zal blijken - zijn neef en naamgenoot, de Amsterdamse r.k. chirurgijn Hendrik Smekes die op 21 november 1688, 25 jaar oud en geassisteerd door zijn vader Pleghem, in het stadhuis met de 21-jarige Maria Arents Bergh trouwt. Zo is met één klap bijna alles wat we dachten waar te zijn met betrekking tot Smeeks' afkomst, opleiding en huwelijk van tafel geveegd. Nu bestond er over de verdere lotgevallen van ‘de verkeerde’ Smeeks ook al veel onzekerheid. Men meende dat hij, na enige jaren in Amsterdam zijn praktijk te hebben uitgeoefend, uit zucht voor avontuur of bij gebrek aan emplooi als scheepschirurgijn in dienst was getreden van de V.O.C. Zoiets | |
[pagina 15]
| |
gebeurde tenslotte wel meer. Bovendien spreekt uit de tekst van Krinke Kesmes een grote vertrouwdheid met het zeemansleven. In het Handex. verontschuldigt de auteur zelf zijn simpele stijl met te zeggen: ‘Dit is Zeemans werk’. Daar kwam nog bij dat men in een van de hoofdpersonen uit het boek, een in Overijssel woonachtige ex-scheepschirurgijn (‘de Meester’), Smeeks in eigen persoon meende te herkennen. Wat lag dus meer voor de hand dan de veronderstelling dat Mr. Hendrik Smeeckes uit Oldenzaal op een gegeven moment zijn winkel in Amsterdam vaarwel had gezegd om heelmeester op zee te worden? Sommigen gingen in hun fantasie nog verder. De nederlandse historicus G.J. Hoogewerff wekte in 1930 sensatie door de auteur van Krinke Kesmes ook te beschouwen als schrijver van een befaamde geschiedenis der boekaniers, onder de titel De Americaensche zee-roovers in 1678 te Amsterdam verschenen bij Jan ten Hoorn.Ga naar voetnoot32) Dit in vele talen overgebrachte, tot vandaag toe populaire avonturenverhaal staat op naam van A.O. Exquemelin, hetgeen volgens Hoogewerff een anagram moest zijn van Enrique Smeex. Het leek tè frappant om louter toevallig te zijn, te meer daar beide boeken bij dezelfde firma waren uitgegeven, enige stijlovereenkomst vertoonden en door een scheepschirurgijn heetten te zijn samengesteld. Hoogewerff meende al een duistere bladzijde uit Smeeks' verleden ontdekt te hebben: de brave heelmeester uit Zwolle zou jarenlang onder de beruchtste zeeschuimers hebben verkeerd - totdat Vrijman (1932, p. 125-128) met de Amsterdamse gildeboeken in de hand aantoonde, dat Mr. Hendrik Smeeckes van Oldenzeel en Mr. Alexander Olivier Exquemelin uit Honfleur in Frankrijk twee verschillende personen waren. Vrijman zal niet vermoed hebben dat hij op zijn beurt een nieuwe mythe creeerde: de persoonsgelijkheid van Hendrik Smeeckes van Oldenzeel, chirurgijn te Amsterdam, en Hendrik Smeeks uit Zwolle. Met deze laatste hebben wij nu verder alleen te maken.
Het is pas in 1680 dat we het eerste levensteken van onze man in Zwolle ontvangen. Op 19 juni 1680 ging hij in die stad in ondertrouw en op 13 juli | |
[pagina 16]
| |
daaropvolgend noteren we het huwelijk van ‘Henrick Smeecks J.(onge) M.(an) en Sara Moerkercken J.(onge) D.(ochter)’ met als getuigen Jan Moerkercken en Jacomina Welincks.Ga naar voetnoot33) Bruid en bruidegom behoren allebei tot de gereformeerde kerk. Sara had vlak voor kerstmis 1675, toen nog wonend ‘buyten de Vispoort’, belijdenis gedaan,Ga naar voetnoot34) terwijl ‘Hendrick Smeeck aen de groote merckt’ kort voor St. Michiel (29 september) 1680 als lidmaat aangenomen werd.Ga naar voetnoot35) Hoewel ik geen onbetwistbare doopinschrijving heb kunnen vinden, schijnt het hier onvermeld blijven van de plaats van herkomst erop te wijzen dat zowel Sara als Hendrik te Zwolle geboren waren.Ga naar voetnoot36) Het echtpaar kreeg vijf kinderen, waarvan er twee blijkbaar spoedig gestorven zijn. Het doopboek van de gereformeerde gemeente te Zwolle vermeldt de inschrijving van: Susanna (14 juni 1681), nogmaals een Susanna (10 september 1682), Juydit (1 januari 1686), wederom Judith (17 juli 1687) en tenslotte Berent (24 september 1691).Ga naar voetnoot37) Sedert 24 april 1682 woonde de familie in de Kamperstraat, waar Smeeks - bij deze gelegenheid in de transportakte Henrick Berents Smeecks genoemd - uit de boedel van wijlen Willemtien Jans een ‘vervallen huis’ had gekocht.Ga naar voetnoot38) Zoiets wijst niet op overmatige rijkdom. Op 13 september 1703 lieten Smeeks en zijn vrouw voor schepenen van de stad Zwolle hun testament opmaken, stellig wegens ernstige ziekte van Sara Moerker- | |
[pagina 17]
| |
ken.Ga naar voetnoot39) Zij zou haar echtgenoot echter nog vele jaren overleven.Ga naar voetnoot40) In genoemd testament wezen de echtgenoten elkander aan als universeel erfgenaam, maar zij achtten het kennelijk overbodig om hun leeftijd of andere personalia op te geven. We weten niet of de chirurgijnswinkel van Mr. Hendrik Smeeks floreerde. Sterker: we weten niet eens wanneer precies Smeeks in Zwolle een eigen praktijk is begonnen. In elk geval vóór 1708, wanneer Krinke Kesmes verschijnt, ook al is het begraafboek het enige officiële stuk waar Smeeks expliciet als chirurgijn wordt aangeduid. Een korte beschouwing over de positie van de chirurgijn in het algemeen, meer in het bijzonder over de situatie te Zwolle, moge hier het gebrek aan konkrete gegevens met betrekking tot Smeeks enigermate vergoeden.Ga naar voetnoot41) Een opleiding tot chirurgijn begon gewoonlijk met indiensttreding als leerjongen bij een ervaren meester. Na ongeveer vijf jaren kon men dan bij de overmannen van het plaatselijk gilde examen afleggen, hetgeen voor de kandidaat niet alleen een zware aanslag op zijn zenuwen betekende maar ook op zijn portemonnee. Vandaar dat een knecht alleen in geval van werkelijke vestiging zijn meesterproef aflegde. Goedkoper was de zeeproef voor toekomstige scheepschirurgijns, zodat velen min of meer noodgedwongen deze weg kozen. Heelmeester te zijn aan boord van een koopvaarder of oorlogsschip was geen sinecure. Alleen al de dagelijkse behan- | |
[pagina 18]
| |
deling van de scheurbuiklijders gaf handenvol werk om maar te zwijgen van het amputeren van diverse ledematen in geval van oorlog. Het blijft altijd mogelijk dat ook Hendrik Smeeks, net als de Meester uit Krinke Kesmes, eerst in die harde leerschool is gevormd alvorens in Zwolle definitief neer te strijken. Er is echter geen monsterrol van enig schip of ander document ter bevestiging van zulk een hypothese bekend. Het eigenlijke werk van een chirurgijn omvatte naast aderlaten de behandeling van letsels en kwetsuren, zoals het zetten van breuken en het verbinden van wonden. Het nederiger knippen en scheren behoorde mede tot hun bezigheden en vormde soms zelfs de voornaamste bron van inkomsten. Hoewel het chirurgijnsvak op papier streng afgebakend was tegenover de medische wetenschap, die het uitsluitend monopolie heette van universitair gevormde doktoren, waren er toch dikwijls competentiekwesties tussen beide belangengroepen. Maar ook van onderen werden de grenzen van het chirurgijnsvak voortdurend bedreigd, hier echter door de minder gekwalificeerde barbiers en - erger - door het leger van kwakzalvers die vooral op het platteland de ergernis van de chirurgijnsgilden opwekten. Zo zien we hoe Smeeks als chirurgijn een tussenpositie innam. Hij behoorde in sociaal opzicht tot de brede, semi-intellectuele middenklasse, te fier om onder het gemene volk gerekend te worden maar anderzijds ver beneden de regentenstand. Het chirurgijnsgilde te Zwolle bezat in de Schoutensteeg tegenover de Waalse Kerk een eigen pand met snijkamer. Daar werd het anatomisch onderricht door de praelector gegeven, daar vonden ook de examens plaats benevens de bijeenkomsten van de gildebroeders. Aan het strenge reglement werd goed de hand gehouden, want het gilde waakte nauwlettend over zijn belangen. Zo kreeg men in 1683 van de magistraat gedaan dat voortaan slechts zes à zeven welgeoefende meesters hun beroep mochten uitoefenen. Twee van hen droegen de titel van stadschirurgijn en werden van overheidswege gehonoreerd. Zij moesten daarvoor de stadsarmen gratis behandelen. In Smeeks' tijd functioneerden als zodanig Willem van Laer, Arnold en Hendrik Hidding. De Overijsselse Meester uit Krinke Kesmes vertelt van zichzelf dat hij ‘als een halven Apotheker meede handelde’ (p. 89). Het is goed mogelijk hierin een autobiografisch trekje van de auteur te zien. Dat zou in elk geval ook een regelmatig bezoek van Smeeks aan Amsterdam voor inkopen van medicamenten aannemelijk maken. Langs deze weg zou hij dan met de Amsterdamse uitgever Nicolaas ten Hoorn in aanraking hebben kunnen komen. Dat er (familie-) ban- | |
[pagina 19]
| |
den tussen de Zwolse Smeeksen en de Amsterdamse naamgenoten bestaan hebben is geenszins uitgesloten maar het bewijs valt niet te leveren.Ga naar voetnoot42)
Hendrik Smeeks moet jarenlang een onopvallend leven als chirurgijn en apotheker te Zwolle geleid hebben. Dan, in 1708, treedt hij plotseling als auteur in de openbaarheid met zijn eigenaardige beschrijving van het Magtig Koningryk Krinke Kesmes en tegelijk is het met zijn rust gedaan. Het boek, hoewel gunstig besproken in De Boekzaal der Geleerde Werelt,Ga naar voetnoot43) bezorgde hem een hoop ergenis. Allereerst van de kant van uitgever Nicolaas ten Hoorn. Smeeks heeft zijn grieven jegens hem geuit in zijn Handex. dat hij, mogelijk met het oog op een nieuwe uitgave, onmiddellijk is gaan aanvullen en corrigeren. Volgens Smeeks was Ten Hoorn veel te ver gegaan in het eigenmachtig wijzigen van het manuscript. Hem was slechts vrijheid gegeven om hier en daar de stijl wat bij te schaven, maar de uitgever had de oorspronkelijke voorrede boudweg vervangen door een dito van eigen maaksel. Bovendien had hij, uit rancune aldus Smeeks, een passage die hem niet zinde geschrapt. Wat bewoog Ten Hoorn om zo te doen? Onder zijn oorspronkelijke voorrede, door hem in het Handex. na de gedrukte voorrede neergeschreven, noteerde Smeeks: ‘Ten Hoorn schrijft mi, dat dese Voor-reden, van een kind, en niet van jemand, die zig voor een wijs man uitgeeft, scheen geschreven te zijn. N.B. Ik heb mi noid voor een wijs man uitgegeven.’ Wie de onsamenhangende voorrede-in-handschrift (zie bijlage I) leest, kan moeilijk anders dan Ten Hoorn enigermate gelijk geven met zijn kritiek. Volgens toenmalig gebruik had hij als eigenaar van de kopij ook het formele recht om het manuscript aan te passen. Smeeks had in juridisch opzicht geen been om op te staan. Er is echter geen twijfel mogelijk of het morele recht was aan zijn zijde. Tenslotte was de tekst zijn geestelijk eigendom. Uit zijn commentaar blijkt ook een zekere lakoniekheid die bepaald niet kinderlijk te noemen valt. Was de relatie met Ten Hoorn door deze affaire danig verstoord, ernsti- | |
[pagina 20]
| |
afb. 2
| |
[pagina 21]
| |
ger problemen gaven de streng-orhodoxe kerkelijken in Zwolle.Ga naar voetnoot44) Nu moet men weten dat juist zij omstreeks 1700 in classis en kerkeraad zich duchtig roerden en door recente gebeurtenissen extra gevoelig waren voor alles wat zweemde naar ketterij. Eerst had in 1703 de Zwolse ds. Frederik van Leenhof zijn spinozistisch getinte boek Den Hemel op Aarden gepubliceerd,Ga naar voetnoot45) hetgeen al aanleiding had gegeven tot een sterke polarisatie binnen de gereformeerde gemeente en daarbuiten. De predikant zelf kreeg in 1708 door de Overijsselse synode ontslag aangezegd, welk ontslag overigens pas in 1711 een feit werd. Verder raakte omstreeks diezelfde tijd de Zwolse catechiseermeester Berend Hakvoord, een aanhanger van Van Leenhof, in konflikt met de synode, nog wel wegens eerder kerkelijk goedgekeurde maar thans heterodox bevonden geschriften. Hakvoord werd daarom van 1708 tot 1714 gesuspendeerd van het H. Avondmaal. Zijn zaak bleef ook daarna slepen tot 1729! Wat men van zulke ketterjagers ook zeggen mag, zij namen een boek serieus. Smeeks zou het weldra ondervinden. In de classisvergadering van april 1709 werd voor het eerst gewag gemaakt van ‘seker aenstotelijk boek van H. Smeeks’, verwerpelijk ‘om de domme godloosheid daarin uijtblinkende’. Men zou het echter aan de magistraat en kerkeraad van Zwolle overlaten om de auteur ter verantwoording te roepen en zonodig te straffen. Toen de wijkpredikant ds. Groot-huis alle medewerking weigerde, besloot de kerkeraad op 5 juni 1710 om Smeeks persoonlijk te ontbieden. Reeds de 12e juniGa naar voetnoot46) verscheen hij in de vergadering maar hij hield zich van de domme: hij had het boekje zeker in geen anderhalf jaar gelezen (wat pertinent onwaar was getuige een op 15 juli gedateerde aantekening in het Handex.), was zich totaal niet bewust iets ten nadele van de gereformeerde godsdienst geschreven te hebben enz. Bij verder verhoor kreeg hij ook het verwijt voorgeworpen in geen jaren naar kerk of avondmaalsbediening te zijn geweest. Smeeks' excuus dat zulks alleen een gevolg was van zijn slechte gezondheid klinkt ongeloofwaardig, omdat hij enkele jaren terug, bij het opmaken van zijn testament, blijkbaar nog over een solide constitutie beschikte. Tegenover de, vanuit | |
[pagina 22]
| |
orthodox-calvinistisch standpunt bezien alleszins gerechtvaardigde kritiek op een aantal passages uit Krinke Kesmes verdedigde de auteur zich op een wijze die hem bijna ongewild tot voorloper en martelaar van een autonome literatuurbeschouwing maakte: de gewraakte uitlatingen waren niet van hemzelf maar kwamen uit de mond van de Zuidlanders. En wanneer dat toevallig ‘na Godvergetenh. en Spinosisterije smaakte’, kon hij enkel maar verklaren ‘nooit Spinosa te hebben gelesen, of gekent, ook niet te weten wat (hij) leerde, maar Bontekoe en Overkamp tegen De Cartes te hebben gelesen’.Ga naar voetnoot47) Dat laatste klonk al heel mooi, want Descartes gold toen in gereformeerde kring als een gevaarlijke tegenstander van de ware religie. Hoe het zij, Smeeks werd de toegang tot het Avondmaal ontzegd. Pas vele jaren later, op 13 mei 1717, werd hij na herhaald verzoek van censuur ontslagen. De Zwolse chirurgijn heeft er kennelijk niets voor gevoeld om de kerkelijken openlijk te trotseren. Hij wilde dat niet of hij kon zich dat in zijn omstandigheden niet veroorloven. Intussen hebben al deze chicanes zijn laatste levensjaren ongetwijfeld vergald. Het zal hem een schrale troost zijn geweest dat zijn opponenten juist door hun ketterjagerij bewijzen aandroegen voor de hoofgedachte van zijn Krinke Kesmes. Van het verdere succes van zijn boek is hij geen getuige meer kunnen zijn. In 1721 overleed hij. Het begraafboek der stad Zwolle meldt ons dat ‘1721, den 20 Meert Hendrik Smeeks chirurgijn te half drie in Michaëli kerk no. 619’ ter aarde werd besteld.Ga naar voetnoot48) Zijn zoon Barend werd op 13 juni 1722, vermoedelijk in zijn plaats, aangesteld als meester-chirurgijn.Ga naar voetnoot49) Tot deze zijn enige zoon richtte hij zich in een lang gedicht (bijlage II) dat samen met enkele familiewapens in het Handex. voorkomt. Het is een soort geestelijk testament, bestaande uit wijze lessen die bij elkaar een ars vivendi vormen, alle terreinen bestrijkend van publiek gedrag tot mondhygiëne. Onder verwijzing naar het bizarre wapen, met o.a. een geopende hand waarin een oog, dat hij voor hem ontworpen had (zie afb. 3), spoort Smeeks zijn zoon aan om als burger de ware geestesadel na te streven; | |
[pagina 23]
| |
afb. 3
| |
[pagina 24]
| |
‘Ouden Adel hoord men noemen
Maar op Deugd kan elk een roemen.
U, die 't an geboorte faald,
dat gi 't weer met Deugd op haald.
Schoon gi borger zijt geboren,
daarom geeft geen moed verloren.
Denkt, door Deugd en Wetenschap
Klimt men op de hoogste trap.’
Ook al wordt er in het vervolg nog over godvrezendheid gesproken en over het verkeerde van vloeken en hoerenlopen, toch zouden de Sions-wachters, indien ze dit vers onder ogen gekregen hadden, elkaar met een blik van verstandhouding hebben aangezien. Was dat niet die mensendeugd die hier voortdurend op de troon werd gezet? De schrijver manifesteert er zich eens voor al als man van de Verlichting, vol vertrouwen in 's-mensen volmaakbaarheid. Wat niets met Verlichting maar alles met de persoonlijke geaardheid van Smeeks te maken had was zijn nadrukkelijke waarschuwing om niet op te vallen: ‘Geeft an elk een goed genoegen. / Gi moet na den tijd u voegen.’ ‘Zijt vrindelijk, modest, en stil’ en: ‘Houd in alles middelmaat.’ Smeeks eindigt met een aanmaning die tegelijk een confessie inhoudt: ‘leesd, en leerd u Vaders boek
dat ik heb voor u geschreven,
in het laatste van mijn leven.
Wat ik las, of heb gedaan,
Staat in mijn geschreven blaan.
Ziet, leesd, leerd, en wild onthouden’
Blijkens een voetnoot doelt hij hier op een boek ‘dat ik van de cheirurgia geschreven heb’, waarschijnlijk de medisch-anatomische beschouwingen in het Handex. Maar ook het wèl gepubliceerde Krinke Kesmes onthult aan de geduldige lezer iets van wat Smeeks las en dacht. Ook van wat hij deed? Die vraag is bij gebrek aan biografische gegevens (nog) niet te beantwoorden. Voorlopig dus alle reden om te spreken van ‘de onbekende Smeeks’. |
|