pinkt, ze ziet Pa-Henri ook in de spiegel, hij staat er wat sufferig bij, hij is afgevallen, diepe plooien liggen er onder zijn oogen. Maar Lowis is erg levendig, hij praat met Duco over de tafelversiering van lila en witte irissen, en over een fijne dessert-attractie voor de gasten.
Plotseling draaft hij ook weer op haar toe. ‘Je bent toch wel goed, schat?, je ziet witjes, hoor! Zeg, er zijn nu al telegrammen gekomen, zullen we maar openmaken aan de lunch... sta je niet in de tocht...?’ Hij bedelt om een glimlach, een knikje, een paar woorden.
Nu, ze zal voor deze keer 's goed op hem zijn. ‘Ik ben uitstekend’, zegt ze, ‘ik voel mij erg pleizierig.’ En ze tikt hem luchtig op de mouw. ‘Zwart kleedt jou toch voortreffelijk, moet je meer dragen. Het maakt je slank.’
‘Ja?, vind je dat werkelijk?’, Lowis is in de wolken, ‘maar jij dan?, jij bent zoo fijn - zoo fijn, ik durf je haast niet aan te raken.’
En ze doet of ze luistert. Het is of ze dwars door hem heen haar huis ziet op de voorname Westersingel, met de wandtapijten, de bronzen hall-beelden, de Smyrnasche kleeden. ‘Ja, alles is uitgekomen. Ze kan meer dan Duco... Ze heeft het net zooals ze het hebben wou.’
Levie Azer praat met een kraaiende kukeleku-stem. ‘Ik begrijp dat niet?, waarom geen huwelijks-reis? Het behoort zoo. Men is dat aan zijn stand verplicht.’ Hij poetst zijn brilleglazen op, zijn klein scherp gezicht wordt vuurrood.