Vreugt- en liefde-sangen
(1682)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Op de wijse; Mallem, waardste na-gebueren.1.
LAat de wereldt, los van sinne,
Singen, met veel lust en Vreugd, Ga naar margenoot+
Van onkuische liefd' en minne,
Tot bekooring van de Jeugt. Ga naar margenoot+
Ik hebb' al soo groot verlangen,
Dat ik, met een kuisch gemoet, Ga naar margenoot+
U mijn Vreugt- en Liefde Sangen
Steets toesingen mag soo soet.
2.
'k Sal met lust en yver hellen, Ga naar margenoot+
Om u, als een reine maagt,
Eenen manne voor te stellen,
Dat gy hem alleen behaagt, Ga naar margenoot+
Christo, die u heeft verkoren
Tot sijn Bruidt, en eens voor al
Liefd' en trouw heeft toegeswooren,
Die hem noyt berouwen sal.
3.
Lieft en looft hem 't allen tijden; Ga naar margenoot+
Acht hem hoog, en wacht op hem,
Op dat ik my magh verblijden
Om des Bruidgoms lieve stem, Ga naar margenoot+
Daar hy selve sijn vriendinne
Soet mee toespreekt en ontfangt,
| |
[pagina 42]
| |
Ga naar margenoot+Als sy hem, uit suivre minne,
In den Geest soo vast aan hangt.
4.
Ga naar margenoot+Welk is onse hoop of vreugde,
Onse roem of eere-kroon ?
Gy, soo gy u schikt ter deugde,
Gy, voor Jesus glori throon.
Ga naar margenoot+'k Wil geen ander roem begeeren,
Dan dat ick slechts in dien dagh,
In de toekomst onses Heeren,
Over u my roemen magh.
5.
Ga naar margenoot+Loons genoeg hebb' ik te hopen,
Soo 'k dan sie, hoe 'k niet om niet
Ga naar margenoot+Hebb' gearbeidt noch geloopen.
Hierom acht ik geen verdriet,
Ga naar margenoot+Noch geen moeijelijcke dingen,
Als ik mijnen dienst alleen
Mag met vrolikheit volbringen,
Ga naar margenoot+ En met vreucht aan u besteen.
6.
Ga naar margenoot+Soo dan, mijn cieraat en eere,
Mijn gewenschte Broeders t'saam,
Ga naar margenoot+Staat alsoo doch in den Heere.
Lijdt en strijdt om Jesus naam.
Laat u noit van 't goe verhinderen.
Ga naar margenoot+ Ik en hebb' geen meerder vreugt,
Als dat gy, mijn waarde kindren,
In de waarheit wandlen meugt.
7.
Hoe sou 't anders wesen konnen ?
| |
[pagina 43]
| |
Mits ik al mijn tijt en vlijt
Slechts aan u begeer te gonnen,
Die my aanbevolen zijt. Ga naar margenoot+
Die 'k uit liefd' ook, als een vader Ga naar margenoot+
Sijne kindren, troost' en sticht'.
Daar ik schatten voor vergader Ga naar margenoot+
Door een vaderlijke plicht.
8.
'k Soek u alle rijk te maken, Ga naar margenoot+
Niet met schatten deser aard,
Die door my en mijne saken
Nimmer sullen zijn vergaart,
Maar met geestelijke gaven, Ga naar margenoot+
Die men van den hemel erft,
Die begeer'ge zielen laven;
Die men mee draagt als men sterft.
9.
Helpt my Christus Koninckrijke Ga naar margenoot+
Steeds verbreiden over-al,
Dat uw aanwas klaarlik blijke, Ga naar margenoot+
Soo in yver als getal.
Helpt my t'saam, als onverdriet'gen, Ga naar margenoot+
Satans helsche rijk en macht
Door uw tegenstant verniet'gen,
Altijt nuchter op uw wacht.
10.
Wandelt na den rechten regel Ga naar margenoot+
Onser ingedrukte leer,
En zijt my alsoo het zegel Ga naar margenoot+
Mijner roeping in den Heer.
Daar wat goets door my geplant is, Ga naar margenoot+
En veel quaats is wech geruimt,
Siet men, dat Godts eigen hant is,
En mijn ampt niet is versuimt.
| |
[pagina 44]
| |
11.
Ga naar margenoot+Draagt bekering-weerdge vruchten;
Soo doe ik met vreugde 't mijn.
Doe ik 't met verdriet en suchten,
Dat zal u niet nuttig zijn.
Ga naar margenoot+Ben ik droevig en verslagen,
'k Ben dan ook min toegerust
Om veel goets u voor te dragen,
Ga naar margenoot+ En de geest wordt uitgeblust.
12.
O dan, laat ons, waar wy meugen,
Doch malkander, dag by dag,
Soo verquikken en verheugen,
Ga naar margenoot+ Dat ons' herte juich' en lacch';
Dat wy God met zegeklanken,
Altijt even frisch en bly,
Onderlinge mogen dancken,
Ik voor u, en gy voor my.
13.
Ga naar margenoot+'k Hebb' u lief, en moet u prijsen,
Om uw liefd' en vriendlikheit,
Die gy my soeckt te bewijsen,
Soo gewilligh en bereit.
Ga naar margenoot+Maar u lust om 't woordt te hooren,
En het blijkelijk bewijs
Ga naar margenoot+Dat gy daar door zijt herbooren,
Is mijn soetste drank en spijs.
14.
Wilt gy my genoegen geven,
Ga naar margenoot+ Doet dan met mijn dienst profijt;
't Geeft my als een nieuwe leven,
Soo gy nieuwe schepsels zijt.
| |
[pagina 45]
| |
Wat ik soeck, en meest begere, Ga naar margenoot+
Is niet uw lieftaligheit,
Maar insonderheit Godts eere, Ga naar margenoot+
En uw eigen saligheit.
15.
Bidt, dat Godt my wil verstercken, Ga naar margenoot+
En door sijnen Geest voortaan
Soo geweldich medewerken,
Dat uw herten open gaan.
Hy moet selfs u overtuigen,
Als van ons iet wert geseit,
Ja verstant en wille buigen
Tot geloofs gehoorsaamheit.
16.
Laat ons Godt alhier soo loven, Ga naar margenoot+
Dat wy namaals sijnen naam
Ook verheerliken daar boven,
Met veel duisend Englen t' saam.
Daar het alles, sonder vreesen,
Sonder moeit of arrebeit,
Vreugt-en LiefdeSang sal wesen
In der eeuwen eeuwigheit.
EINDE. |
|