Vreugt- en liefde-sangen
(1682)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijMen kan 't singen op de wijse; Valsche ruste van't gheweten, Siet onse Gesangen, Fol. 102. 104.1.
HAarloo, schoon ghy ons wat verder,
Dan ons' andre buerten, woont,
'k Sie nochtans, hoe ghy uw Harder
Alle liefd' en gunst betoont. Ga naar margenoot+
Gy begeert, na mijn genoegen,
Tot geschicklikheit en deugt
U in alles mee te voegen,
Waer gy immer kont of meugt.
2.
Kom ick u Kappell'ken nadren,
Gy kont, sonder Klok-geluit,
Haast tot my by-een vergadren.
Lust en liefe lokt u uit.
Als gy dan, soo mans als vrouwen,
Weer-zijds fraai beset uw perk,
Lijkt, in 't aangenaam aanschouwen,
Uw kapell'ken wel een kerk.
3.
'k Voeg my daar, in alle wijse,
Willig na 't begrijp van elk.
| |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+'k Voed u, niet met vaste spijse,
Maar, als Kinderkens, met melk.
Ga naar margenoot+Wilt daar na soo yvrig haken,
Groeit 'er soo geneuglik by,
Dat gy proeven meugt en smaken,
Hoe goedaardig Jesus zy.
4.
Ga naar margenoot+Komt soo, na mijns herten wenschen,
Tot dien levendigen steen,
Wel verworpen van de menschen,
Maer by Godt seer dierbaar, treen.
Ja wordt gy oock selfs, met eenen,
Tot een geestelijck gebouw,
Soo als levendige steenen,
Datter Godt sijn vreugt aan schouw.
5.
Of nu onse Kerspel-kerke
Juist wat verder van u leit,
Dat geeft aan gesond' en sterke
Klein' of geene moeilikheyt.
Dikwils sou een Christen haken,
Ga naar margenoot+ Om langs sulk een soete wegh
Sijn gemoet wat te vermaken
Met aandachtig overlegh.
6.
Ga naar margenoot+Om al't aardsch gepeins te bannen,
En uw hert en sin te saam
Tot het hemelsch in te spannen,
Is die Kerk-weg seer bequaam.
Wie met vreugt dien wil passeren,
Ga naar margenoot+ 't Zy verselschapt, of alleen,
Moet, in 't heen-en weder-keeren,
Al sijn tijd aen God besteen.
| |
[pagina 13]
| |
7.
O ! hoe ging de schaar, ver-eenigt, Ga naar margenoot+
Eertijts met een blijde gang,
En de feestelijcke menigt
Na Godts huis met vreugden-sang !
Hoe wierdt doe met lof en Psalmen
Sulk een lange weg verkort ! Ga naar margenoot+
D'eene troep wierd door de galmen
Van een ander aangeport.
8.
Haarloo, leert gy ook soo door-gaan, Ga naar margenoot+
Set u op't gebaande padt.
Die altijt op d'effen spoor gaan,
Worden niet licht moe noch mat ? Ga naar margenoot+
Die den Heere steeds verwachten
Varen opwaarts, als Ga naar voetnoot*gevlerkt,
En verkrijgen nieuwe krachten,
Daar sijn Geest haer mee versterkt.
9.
Mits gy door uw aardsche luister
Elcke Buert' te boven gaat,
Blinckt oock, als een licht in 't duyster, Ga naar margenoot+
Meest door heiligheits cieraat.
Godt verlicht' u door sijn klaarheit,
Dat uw zielen allermeest Ga naar margenoot+
In gehoorsaemheit der waarheit
Zijn gereinigt door den Geest.
10.
Laat de broederliefde binnen
In uw herten vierig zijn, Ga naar margenoot+
Dat gy steeds malkaar meught minnen,
Ongeveinst en sonder schijn.
| |
[pagina 14]
| |
Leeft soo minlik met malkanderen,
In uw buerte, nu voortaan,
Ga naar margenoot+Dat de een altijt den anderen
Tragt' in eere voor te gaan.
11.
Soo zult gy, als ik by-wijlen
Ook uit liefde t'uwent kom,
Dus met yver tot my ylen,
En vergaren van rondom.
't Is soo zoet van ons begonnen.
Godt verleen' ons sijn gena,
Dat wy 't lang vervolgen konnen,
En die lust niet af en sta.
12.
Ga naar margenoot+Laat ons op malkanderen merken,
Dat wy, met te scherper spoor,
Tot de liefd' en goede werken
Opgewekt zijn, na als voor.
Laat ons onse t'samenkomste
Nimmer licht, om 't een of 't aar,
Achterlaten; mits de vroomste
Daar noch al meer goets vergaar'.
13.
Dat gy met te meer verlangen
T'samen tot ons komen meugt,
Ga naar margenoot+Sullen wy met Psalm gezangen
En veel liedren zijn verheugt.
's Heeren lof, dus uitgeklonken,
Sal ons zoet en lieflijk zijn,
Meer dan daar men is beschonken
Met den allerzoetsten wijn.
| |
[pagina 15]
| |
14.
Als Godt sag, dat wy soo traaglik
Wierden aangeset ter deugt, Ga naar margenoot+
Gaf hy ons, soo gansch behaaglik,
't Eel gesank tot meerder vreugt.
Maer hoe wordt met alle soetheit, Ga naar margenoot+
Als veel stemmen zijn gepaart,
Uitgebreidt Godts groote goetheit, Ga naar margenoot+
En sijn wet met lust bewaert !
15.
Hy, die onder d'Engle rangen
Eeuwig woont, woont ook te saam Ga naar margenoot+
Onder Isr'els lofgesangen,
Daar geheiligt wordt sijn naam. Ga naar margenoot+
Hierom zal hem ook de woning
Zijn beridt door onze stem,
Tot een teeken en vertooning
Onser liefd' en lust na hem.
16.
Laat u ook mijn Sang-gedichten,
In mijn Boekjes t'saam gestelt,
Daar toe wijsslik onder-richten,
Als gy dus malkaar verselt. Ga naar margenoot+
'k Hebb' s'uit liefd' van u gegeven.
Haaloo mijn genegen buert,
Alles is voor u geschreven
Soo veel jaren als het duert.
|
|