Vreugt- en liefde-sangen
(1682)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
1. Thess. Cap. 2. vers. 7, 8, 19, 20.
WY zijn vriendelijk geweest in 't midden van u, gelijk als een voedster hare kinderen koestert. Alsoo wy, tot u seer genegen zijnde, hebben u geerne willen mede deelen niet alleen het Euangelium Godts, maer ook onze eigene zielen, daerom dat gy ons lief geworden waert. Want welke is onse hoope, ofte blijdschap, ofte kroone des roems ? En zijt gy die ook niet voor onsen Heere Jesu Christo in sijne toekomste ? Want gy zijt onse heerlikheit ende blijdschap. | |
[pagina 3]
| |
Aan de Gemeynte Jesu Christi binnen Eibergen.Men kan 't singen op de wijse; Laet een ander klagen, kreunen. Siet onse Gesangen, Fol. 148.1.
GAet'er van mijn Poesije
Oit iets nieus ons' Kerspel door,
Dan gaat gy gemeenlik voor,
Eiberg met uw Burgerije,
Die 'k 'er eerst mee moet versien.
Dat sal hier nu oock geschien.
2.
't Mag dan vloejen, of 't mag ebben,
Met mijn Vreugt- en Liefde-Sank,
't Rijm ga met of sonder dwank,
Gy moet boven al wat hebben,
En sult hier dus, boven-aan.
Hoogh by my te boeke staen.
3.
Siet, mijn hert en mont zijn hedenGa naar margenoot+
T'u-waarts, door genegentheit,
Opgedaen en uitgebreidt.
Schoon ick 't door mijn swakke reden
Noit genoeg te voorschijn bring,
Hoort nochtans nu, wat ik sing.
| |
[pagina 4]
| |
4.
Ga naar margenoot+'t Wensch, dat ick in 't Huis des Heeren,
En in uwe Huisen t'saam,
Soo voortaen, in Jesus naam,
Met u allen mag verkeeren,
Dat mijn leven, stem, en schrift,
U vertoon mijns liefdens drift.
5.
Wat ick dichte, wat ik make,
Waer ik yver, wat ik preek,
Waer ick oit mijn hooft mee breek,
Of, vol onrust, 's nachts omwake,
Is al voor of om u meest,
Acht-tien jaren lanck, geweest.
6.
Ga naar margenoot+Sitt' ik meest, den dagh door, Eensaam
In mijn Huis by Winter tijt,
Niet dat my soo seer verblijdt,
Als dat ik my fraai gemeensaem
Op den avond met u maak;
Daar ick t'elkens weer na haak.
7.
Soo 'k by d'een of d'aar, in orden,
Korts nu niet geweest en zy,
Wie 't oock is, die wachte my.
Wat niet is geschiedt, mag worden.
Niemant isser, die 'k vergeet.
Denckt hy anders, 't is my leet.
8.
'k Sie ' Godt lof 't getal der vromen
Hier in onse Stadt soo lank,
Dat ick met elk' avond-gank
| |
[pagina 5]
| |
Noch soo haast niet om kan komen.
Somtijts krijg ick selfs belet,
Dat mijn werck te rugge set.
9.
Soo Godt wil, en wy het leven, Ga naar margenoot+
Kom ik haast u, op een ry,
D'een soo wel als d'ander, by.
'k Voel my sterk tot u gedreven,
En, soo veel ik immer kan,
Maak ik nu mijn werck hier van.
10.
Mits ik hier, by Somer-dagen,
Niemand schier met sijn ghesind',
Als ik kome, 't huis en vind',
Is 't mijn lust en welbehagen,
Dat ik 's Winters, dag op dag, Ga naar margenoot+
Huis by huis besoeken mag.
11.
Maer hoe vrolijk zijn mijn gangen,
Als ik, laat in de avondt-stondt,
Langs de straat, soo menig mont,
Tot Godts lof, mijn eigen Sangen
Uit veel huisen galmen hoor !
't Raakt mijn herte door en door.
12.
Dat moet dan geheel versoeten
Of versetten al het quaat,
Dat my somtijts van de straat,
Tot mijn onschult, komt ontmoeten.
Iss'er een, die my bestrijdt,
Hondert maken my verblijdt.
| |
[pagina 6]
| |
13.
Doch wat spreek ik van bestrijden ?
Niemant isser onder u
Oit soo suer of stuer, of schouw,
Of hy kan sich noch verblijden,
Als ick hem besoecken kom.
Welkom ben ik hier al-om.
14.
Ga naar margenoot+'k Moet u t'saam getuignis geven,
Dat ik hier, in ieder hoek,
Vreugt sie over mijn besoek
Sou mijn hart aen u niet kleven,
Daar het uwe kleeft aan my,
Vriendelijke Burgerij ?
15.
Isser iemant van u allen,
Door een vleeschlijk mis-verstant
Al te heftig overmant,
Oit een haastig woort ontvallen,
Tot mijn nadeel en verdriet,
Dat meent gy soo qualik niet.
16.
Ga naar margenoot+Gy siet eindlik, dat Godts eere,
En de stichting van sijn Kerck,
Zijn het eenig oogemerk
Ga naar margenoot+Van al wat ik oit beweere.
Ga naar margenoot+ Soo 'k niet wat van u verdroeg,
'k Hadd' u nimmer lief genoeg.
17.
Ga naar margenoot+Liefde dekt ook, sonder klagen,
Allerlei gebreken toe.
Ga naar margenoot+ Liefde neemt het al in 't goe.
| |
[pagina 7]
| |
Liefde kan veel lasten dragen.
Liefde siet soo weinig leer,
Dats' ook roet, als suiker, eet.
18.
Kond ik schoon met Engle-talen Ga naar margenoot+
Tot u spreken, wat waar dat,
Soo 'k geen liefd' in 't hert en hadt ?
'k Waar als klinkende metalen,
Of een schel, slechts hel en hol;
Veel gerucht en weynich wol.
19.
'k Wil voortaan u steets beminnen,
Hoe gy 't immer met my maakt.
Soo der een sijn liefde staakt,
Dien wil ick met wel doen winnen.
Hoe men 't ook met my aan gaat, Ga naar margenoot+
Ik vergelde goet voor quaat.
20.
Soud ik Eibergs nadeel soeken ? Ga naar margenoot+
Neen. Veel liever en veel eer
Wil ik Eiberghs roem en eer,
Met mijn Dichten, met mijn Boeken,
Soo verbreiden over-al,
Datter elk van weten sal.
21.
Daar men noit van Eiberg droomde,
Noch eens wist, of hier of daar
Eiberg in de Werelt waar,
En of daar de Berkel stroomde,
Wordt nu alles, voor en naar,
Door mijn Boekjes, openbaar.
| |
[pagina 8]
| |
22.
Soo blijft noch, na hondert jaren,
Al soo wel als nu ter tijt,
Eibergs name wijdt en zijdt,
Als wy lang zijn heen gevaren
Ga naar margenoot+ Daar men haast vergeten is,
Heuglik in gedachtenis.
23.
Noit ben ik soo seer verlegen,
Als, wanneer ik vrees', dat gy
Iet verkeerts gevoelt van my;
Noit soo vroolijck daarentegen,
Ga naar margenoot+ Dan, als gy, na liefdens aart,
Alles recht en wel verklaart.
24.
Ga naar margenoot+Laat ons soo malkander lieven,
Dat geen ramp of tegenheit
Onse liefd' oit weder scheidt.
Denkt eens, doe 'k mijn Liefde-brieven
U, in d'oorlogs-tijt, toe sondt,
Hoe 't met u en my doe stondt.
25.
Laat uw Godtsvrucht noit vermindren.
Ga naar margenoot+ 'k Hebb' op aarden geen vermaak,
Welk my soo aan 't herte raak,
Als dat gy, mijn lieve kindren,
Gaat op waarheits effen straat,
Ga naar margenoot+ 't Goede doet, en 't quade laat.
26.
Ga naar margenoot+Leeft voor-al in vreed' en liefde,
En de Godt van liefd' en vree
Is en blijft u altijt mee.
| |
[pagina 9]
| |
Al wat oit uw herten kliefde
Of verdeelde van malkaar,
Dat vergeeft doch d'eene d'aar. Ga naar margenoot+
27.
Sa, vervult mijn blijdschap immer, Ga naar margenoot+
Dat gy, sonder arg of schijn,
T'samen eens gesint meugt zijn.
Breekt niet daar ik bouw en timmer.
Onvree doodt, vernielt en breekt, Ga naar margenoot+
Wat de Vrede baart en queekt.
28.
Woont hier d'een soo dicht by d'ander
Deur by deur, aan eene straat,
Woont ook, sonder twist of haat, Ga naar margenoot+
Soo door liefde by malkander.
Zijt een hert en een gemoet.
O ! dan is 't soo goet en soet.
29.
Soudt gy niet na eendragt haken ?
't Vaandel, dat de Burger-jeugt
Langs de straet hier swaeit met vreugt,
Segt, dat Ga naar voetnoot*Eendragt magt kan maken.
't Staat 'er in gemaalt met gout.
Siet dan, dat gy Eendragt hout.
30.
Maar dat Jesus Ga naar voetnoot*Vree baniere,
Die all' onvree heel ontsegt,
Onder ons is opgerecht,
Leert in allerlei maniere,
Dat elk, achter hem, voortaan
Op het vrede-padt moet gaan.
| |
[pagina 10]
| |
31.
Noit of selden vind' ik twisten
By de huis-lien om ons heen:
Elk is met het sijn te vreen,
Sonder nijdt, of strijdt, of listen.
Dat het hier dan ook soo ga
Ga naar margenoot+ Soekt de vreed' en jaagtse na.
32.
Hoedt u, dat der huis-lien yver
U den prijs niet af en winn'.
Wakker, Burgers, stelt u in.
Ga naar margenoot+Gy behoeft geen straffe drijver,
Soo gy u voortaan door my
Willig leiden laat, als sy.
33.
Soo sy na de Kerk toe vlieden
Voor- en achter-middag weer,
Denkt, het moet te eer en meer,
Soo na-by, van u geschieden.
Die de Kerke woont op 't naast,
Kom'er doch niet allerlaatst.
34.
Ga naar margenoot+Draagt u steeds als Hemel-borgers,
Waarde Borgers deser plaats.
Ga naar margenoot+ Soo geeft gy veel vreugts en baats
Aan het werk uws Ziel-besorgers,
Die uw wegen Hemelwaarts
Ga naar margenoot+ Tracht te stieren van dit aardtsch.
35.
Ga naar margenoot+Sticht geduerig d'een den and'ren.
Strijdt voor Sions Borgery.
Bidt met allen ernst voor my,
| |
[pagina 11]
| |
Voor u selfs en voor malkand'ren. Ga naar margenoot+
Soo wordt ghy, voor Jesus throon,
Eens mijn vreucht, mijn roem en kroon.
|
|