Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens
(1661)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
Ghebedt tot Christum, om meerder kracht en lijdsaemheyt in 't kruys te dragen.
Discantvs.
Voorganger en geleydesmall Van all die 't-kruy- ce dragen,
Dat ik uniet recht volgen kan, Doet my hert- gron- dighklagen.
Gewilligh is wel mijnengeest, Maer 'tvleesch is swak, ô Heere, En
maekt my angstigh en bevreest, Hoe hestigh ik het keere.
Men kan dit ook singen na de Musijke, ende aengewesene Sangh - wijsen, gestelt op onse Gesangh; Wat swarigheyt of droev'ge mar. Fol: 60. Of (met 4 regeltjes in elk vers) op de wijse; Is 't u om vryigheyt gedaen. Of; De oogen na de deugt gestiert. 1.
Ga naar margenoot+ VOor-ganger en geleydes - man
Van all die 't kruyce dragen!
Ga naar margenoot+ Dat ik u niet recht volgen kan,
Ga naar margenoot+ Doet my herrgrondigh klagen.
Ga naar margenoot+ Gewilligh is wel mijnen geest,
Ga naar margenoot+ Maer 't vleesch is swak, ô Heere,
Ga naar margenoot+ En maekt my angstigh en bevreest,
Hoc hestigh ik het keere.
| |
[pagina 143]
| |
Ghebedt tot Christum, om meerder kracht en lijdsaemheyt in 't kruys te dragen.
Bassvs.
Voorganger en ge- leydesman Van all die 't kruyce dragen,
Dat ik u niet recht volgen kan, Doet my hert-grondigh klagen.
Gewilligh is wel mij- nen geest, Maer 'tvleesch is swak, ô Heere, En
maekt my angstigh en bevreest, Hoe hestigh ik het kee re.
2.
O Jesu, wilt my trekken voort,Ga naar margenoot+
Als ik moet achter blyven;
Geleydt my door uw enge poort,Ga naar margenoot+
En wilt my krachtigh dryven.
Al kom' ik met mijn kruys belae'n
Al traegh en sacht aen druypen,
En achter u niet voort kan gaen,
'k Wil u nochtans na - kruypen.
3.
Ik suchte niet om dat ik moet
Met u het kruyce dragën:
| |
[pagina 144]
| |
Ga naar margenoot+ O neen; 't is mijne ziele soet,
Want 't is soo uw behagen,
Ga naar margenoot+ Dat niemant u oyt volgen magh
Noch achter u kan komen,
Of van hem moet ook dagh by dagh
Het kruys zijn opgenomen.
4.
Ga naar margenoot+ Ja Christe, 'k hebb' tot blijdschap rêên,
Ga naar margenoot+ Dat ghy uyt gunst van boven
Ga naar margenoot+ My in uw saek geeft, niet alleen
In u vast te gelooven,
Maer ook voor u, om uwen Naem,
En na uw wil te lijden,
Ga naar margenoot+ En met uw oorlooghs - khechten t'saem,
Ga naar margenoot+ Om d' eere-kroon te strijden.
5.
Ga naar margenoot+ 'k weet dat het alles strekken moet
Alleen tot mijnen besten;
Ja dat ghy uyt het quade 't goet
Voortkomen doet ten lesten.
Ga naar margenoot+ Het kruys my d' oogen open maekt,
Ga naar margenoot+ Die wel-stant sluyten dede;
Het kruys mijn voor'ghe trotsheit staekt,
Gelijk ik merk' alrede.
6.
Maer 't gheen my quelt op 't aldermeest,
En maekt al mijn onluste,
Ga naar margenoot+ Is, dat mijn swakke vleesch den geest
Niet laten wil in ruste.
Want (ach!) mijns vleesches swakheyt my
Soo hart daer neder drukket,
Ga naar margenoot+ Dat ik met groote quellery
Ga onder 't kruys gebukket.
7.
Ga naar margenoot+ Ghy die den moeden krachten geeft
Ga naar margenoot+ In d' uure der versoekingh,
| |
[pagina 145]
| |
En dien, die geene krachten heeft,
Schenkt sterkt' en veel verkloekingh;
Ghy die in alles selfs, als wy,Ga naar margenoot+
Versocht zijt, sonder sonde,
Komt door uw medelyden my Heb. 2: 18.
Te hulp in dese stonde.
8.
Maekt ghy my meer en meer bereydt,Ga naar margenoot+
Om 't kruys te mogen lydenGa naar margenoot+
Ten minsten doch met lydsaemheyt,Ga naar margenoot+
Indien niet met verblyden.Ga naar margenoot+
Laet ik maer door mijn eygen schult
Mijn kroone niet vermind'ren,Ga naar margenoot+
Wat ghy my dan toesenden sult,
't Kan my in 't minst niet hind'ren.
|
|