Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens
(1661)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijVan de leelike sonde der Dronkenschap.Men kan 't singen na de Musijke ende melodijen aengewesen by 't naest - volgende Gesangh. 1.
INdien ik Godes volk haer misdaet sal verkonden,Ga naar margenoot+
En toonen Jacobs huys haer grouwelike sonden,
Soo isser onder veel en sware sonden een,
Die by den meesten hoop der menschen is gemeen.
2.
Een sond', een snoode sond', die over-al bekent is,
En schier geen sond' meer heet, om datm' haer soo gewent is;
Een schand'lik werk des vleeschs, ik meen de dronkenschap,Ga naar margenoot+
Die in ons' eeuwe schijnt te zijn op d' hooghste trap.Ga naar margenoot+
3.
De Grooten, dien 't betaemd' een ander voor te lichten,Ga naar margenoot+
En der verdrukten sack met wijs beleyt te richten,Ga naar margenoot+
Die zijn den sterken drank op 't meeste toegedaen,
De goude schalen siet men by haer omme gaen.Ga naar margenoot+
4.
Selfs Priester en Propheet van sterke dranken dolen,Ga naar margenoot+
Tot nadeel van het ampt, dat haer is aen-bevolen;
Sy zijn (helaes!) al mee verslonden in den wijn,
Waer toe sy immers niet genegen moeten zijn.Ga naar margenoot+
5.
Die minder zijn van staet, gaen na dieselve gangen,
Tot den geringhsten toe, ook dien 't gebrek komt prangen
Van tijdlik onderhoudt: het gheen haer over-schiet,Ga naar margenoot+
Moet door de dronkenschap voort zijn gemaekt tot niet.
| |
[pagina 116]
| |
6.
Ga naar margenoot+ De jonge lie'n, die aen haer Schepper moeten denken
In hare jonghlingschap, eer d' outheit haer komt krenken,
Ga naar margenoot+ En off'ren niet aen Godt de bloem van hare jeugt,
Ga naar margenoot+ Maer aen den Afgodt van den wijn door malle vreugt.
7.
Ga naar margenoot+ Een oudt man, die voor al moet nuchter zijn bevonden,
Ga naar margenoot+ Dat niet de schoonc kroon der grysheit zy geschonden,
Kiest sterken drank, als of hy weer door sulk een sap
Verfrisschen souw syn lêên die dorre zijn en slap.
8.
Ga naar margenoot+ 't Was eens wat wonders, by den dagh te sien een dronker,
Ga naar margenoot+ Men dronk by nacht, de schaemt verbergd' hen in het donker:
Ga naar margenoot+ Maer ons' verdorven eeuw de schaemt haer oogen sluyt;
Men dekt syn sonden niet, als Sodom roemt men s' uyt.
9.
Ga naar margenoot+ Men gact des morgens vroegh den sterken drank na-jagen,
Men houdt sich daer by op by - na geheele dagen,
Ja tot de schemeringh der avond - stont men sitt,
Tot dat de wijn haer gantsch van binnen heeft verhitt.
10.
Ga naar margenoot+ Men mackt door dronkenschap selfs van des Heerē Rust-dagh
Niet anders in der dact als maer des vleesches lust-dagh.
Ga naar margenoot+ Men is door overdaet in wijn dan dronken meest:
In plaetse dat men moest vervult zijn met den Geest.
11.
O dronkaerts; wilt eens uyt uw dronkenschap ontwaken,
Ga naar margenoot+ Stelt in dit Heydensch werk niet langer uw vermaken:
Wat schadelike vrucht, wat hinder en verdriet,
Wat jamer en elend geest dese sonde niet?
12.
Ga naar margenoot+ De wijnen most neemt wech het hert, ja 't hert der wijsen,
Ga naar margenoot+ Soo datse doen het gheen waer voor sy anders ijsen:
Want oordeel ende rêên, verstant en sinnen zijn
Ga naar margenoot+ Niet slechts gekrenkt, maer als versopen in de wijn.
| |
[pagina 117]
| |
13.
De vrome Noach van de wijn geworden dronken,Ga naar margenoot+
Ontbloot in syne tent, daer hy sich gaf aen 't ronken,Ga naar margenoot+
't Gheen hy ses-hondert jaer hadd' eerbaerlik bedekt;
En wert daer by noch van syn eygen soon begekt.
14.
En wat een schandigh lot kreeg Lot door 't dronke-suypen,Ga naar margenoot+
Als selfs syn docht'ren tot hem quamen binnen sluypen,Ga naar margenoot+
En t'samen voeghden syn' en hare naekte lêên,
Soo datse beydegaer bevrucht weer gingen heen?
15.
Heeft dronkenschap gevelt soo sterke cederboomenGa naar margenoot+
Met een soo swaren slagh, wie sal daer voor niet schromen?
Woelachtigh is de drank, de wijn bedrijft den spot:Ga naar margenoot+
Wie daer in dwaelt, wert van een wijse tot een sot.
16.
Wat siet men daeg'liks niet door dronkenschap bedrijven?
By wien is wee? by wien och armen, ende kijven?Ga naar margenoot+
By wien is veel geklagh, en wonden sonder noot?
By wien, ey seght doch, zijn gemeenlik d' oogen root?
17.
By dien, die by den wijn vertoeven in de hoeken:Ga naar margenoot+
By dien, die komen om gemengden drank te soeken.
Uw oogh ook licht belust op vreemde vrouwen wert;Ga naar margenoot+
Verkeerde dingen sult ghy spreken uyt uw hert.
18.
Een suyper sal op 't lest tot arremoede raken,Ga naar margenoot+
En noyt of selden rijk syn ersgenamen maken:
Gesontheit raekt hy quijt, syn leven is verdriet,
Hy koopt syn waer te dier, al hadd' hy s' ook om niet.Ga naar margenoot+
19.
Maer dit is alles noch gelijk als niet te achten,
Der dronkaerts arme ziel heeft 't swaerste te verwachten:
Wanneer hy, na een langh gequijn, op 't leste sterft,
Hy doch in eeuwigheyt Godts Rijke niet be-erst.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 118]
| |
20.
Ga naar margenoot+ Maer in het helsche vyer sal wesen syne wooningh,
Ga naar margenoot+ Daer hy voor lekk'ren drank sal hebben, tot belooningh
On - lijdeliken dorft, die eeuwigh wert gevoelt,
Een brant der tongh, dien noyt een droppel waters koelt
21.
Ga naar margenoot+ O! wilt u selve dan wel wachten en bewaren,
Dat ghy uw herten niet meugt t' een'ger tijt beswaren
Met brassery, geswelgh, en vuyle dronkenschap:
Ga naar margenoot+ Godts strengh gerichte staet alreed bereyt en schrap.
22.
Ga naar margenoot+ Indien de quade knecht soud' in syn herte dinken,
Ga naar margenoot+ Mijn Heer vertoeft; en met de dronkaerts soude drinken
Soo komt syn Heer ten tijd' in welk hy 't niet verwacht
Ter uur die hy niet weet, waer op hy niet en dacht.
23.
Ga naar margenoot+ Hy sal hem scheyden af van die wel op hem letten,
En sal alsdan syn deel met de geveinsde setten.
|
|